dinsdag 7 april 2015

Pierre Audi voert Schönberg zelf op in Gurre-Lieder


opera
Arnold Schönberg: Gurre-Lieder Regie: Pierre Audi
Solisten, Nederlands Philharmonisch Orkest, Koor van De Nationale Opera o.l.v. Marc Albrecht. Amsterdam, Nationale Opera & Ballet, 2/9. Tot 23/9. Live uitzending op 18/9 via NPO Radio4
Op harpklanken glijd je de droomwereld van Gurre-Lieder in, het verhaal van de onmogelijke liefde van de middeleeuwse Deense koning Waldemar voor Tove, een figuur die half vrouw is en half vogel. Een spreekstem voert je naar lengende schaduwen en naar dauwbetraande bloemenogen. Hij werkt als een toverstaf die je meeneemt naar ver weg en lang geleden. Dan verschijnt er, als in een film, een projectie met de naam van de componist, Schönberg, en het jaartal van de première, 1913. Geschilderde strepen worden mistflarden. De eerste enscenering in de honderdjarige geschiedenis van Gurre-Lieder lijkt een productie waarin je comfortabel kunt wegzakken.

Dat duurt maar kort. Het liefdesbed van Waldemar en Tove staat op de binnenplaats van een verlaten fabriekscomplex - betonnen muren, vuile ramen, onkruid. De koning is een gekwelde man met overgewicht die in kimono op de rand van zijn bed zit. Zijn geliefde zingt met haar betoverende stem: 'Al mijn rozen heb ik dood gekust terwijl ik aan jou dacht', maar onderwijl oogt ze als een zeer aardse, rijpe vrouw en Waldemar houdt afstand, alsof het niet over zijn eigen liefde gaat maar over een abstractie daarvan, te ver weg om ooit werkelijkheid te worden.

Om middernacht springt hij in de houding, salueert, trekt zijn koningspak aan. 'Onze tijd is om', zingt hij. Waar het bed stond, verschijnt een boompje - de bladeren vallen, het leven vloeit eruit weg. Koning Waldemar wordt overspoeld door waanbeelden.

Schönberg werkte meer dan tien jaar aan zijn compositie. In die tijd veranderde hij van een traditionele romanticus in de grondlegger van de bij uitstek a-romantische twaalftoonsmuziek. Zover gaat hij in Gurre-Lieder niet, maar aan het slot van het stuk gebruikt hij sprechgesang, het op toon vertellen van een tekst. Dat staat ver verwijderd van de taal waarmee hij begint.

Regisseur Pierre Audi heeft met zijn oer-enscenering van Gurre-Lieder een schitterende, natuurlijke vorm gevonden om die veranderende muziektaal onder één boog te vangen. Daarvoor introduceert hij passages voor spreekstem - magisch ingekleurd door de actrice Sunnyi Melles. Vanaf de proloog gaan zij een verbinding aan met het relatief moderne slot.

In zijn megaproductie - groot podium, enorm orkest, twee koren - legt hij de tegenstelling van de nietige mens en de macht van de natuur onder een vergrootglas. Ook het leger valt onder de natuurmacht. Na de dood van Tove overspoelt het als een verwoestende lavastroom de speelvloer - een overweldigend theatraal moment, dat de dreiging van de Eerste Wereldoorlog voelbaar maakt.

Dirigent Marc Albrecht laat het Nederlands Philharmonisch Orkest virtuoos schakelen tussen droom en werkelijkheid en ook de cast is fenomenaal, allereerst dankzij Burkhard Fritz als Waldemar en Emily Magee als Tove. Maar ook Anna Larsson (Waldtaube), Markus Marquardt (dronken boer) en Wolfgang Ablinger-Sperrhacke (droomfiguur Klaus Narr) zijn zangers die de magie in het stuk tot grote hoogte opvoeren.

Problematisch is de manier waarop Audi de liefde tussen Waldemar en Tove opvoert. Zelfs in hun droom houden ze afstand, zodat je de indruk krijgt van een middelbaar echtpaar met een bekoeld liefdesleven - niet de gepassioneerde droom waarvoor je je leven zou willen geven.

Aan het slot verschijnt Schönberg zelf op het podium. Meer dan honderd koorleden dragen het tenniskostuum waarin de componist zo vaak is gefotografeerd. Zonnebrillen beschermen hun ogen tegen het licht van de zon, in een verzengende klankorgie waarin het orkest en het koor een laatste keer met elkaar versmelten.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 4 september 2014

Geen opmerkingen:

Een reactie posten