Schubert, Sjostakovitsj. Gautier Capuçon, Koninklijk
Concertgebouworkest o.l.v. Semyon Bychkov. Amsterdam, Concertgebouw, 29/1. Herhalingen:
31/1, 2/2.
Geen geluid van paarden die voorbijdraven, geen venijnig
priemende hobo, geen jankende cello: de Sjostakovitsj die Semyon Bychkov bij
het Concertgebouworkest neerzet klinkt als kamermuziek. Hij gooit geen olie op
het vuur maar blust met een zachte deken de uitslaande brandjes in het orkest. Boven
die gedempte klanken dringt het gesnuif van de solocellist Gautier Capuçon door
tot de verste hoeken van de Grote Zaal. Bychkov laat zich er niet door van de
wijs brengen. Hij blijft het zoeken in de kleine gebaren, in de motiefjes die
hij onder de loep legt en in hun fijne detaillering samensmeedt tot een betoog
bij kaarslicht.
De Russisch-Amerikaanse dirigent is de oudere broer van Yakov
Kreizberg, de overleden chef van het Nederlands Philharmonisch Orkest, die de
naam van zijn overgrootvader aannam. Beiden studeerden bij de legendarische
Ilja Moesin maar Bychkovs ronde gezicht en de kleine draaibewegingen van zijn
rechterpols zijn mijlenver verwijderd van Kreizbergs lijnrechte kaak en brede
armzwaaien. Bij Bychkov wordt Sjostakovitsj’ Eerste celloconcert muziek die
zich niet aan je opdringt maar die je uitdaagt je zintuigen op scherp te zetten.
Die aanpak is niet zonder risico. Soms ontbreekt er net die fractie ongeduld die
ervoor zorgt dat je wordt meegesleurd.
Ook Gautier Capuçon neigt eerder naar de dialoog met de
andere musici dan naar imponerend gonzend solovertoon. Als hij in het langzame
deel samen optrekt met de hoorn, leunt hij comfortabel tegen de warme
hoorntonen aan en als de violisten hun toon temperen en de klokjesklank van de
celesta inzet, voegt hij zich in die sfeer met zacht fluitende flageoletten.
Het wordt anders in de cadens, de lange solopassage. Daar fonkelt zijn toon en
laat hij zijn cello uit het orkest opveren.
In Schuberts Negende symfonie, zijn ‘Grote’, schaaft Semyon Bychkov
voorzichtig aan de laagjes in de compositie en maakt die zo dun dat je de
ruggengraat van contrabassen door het weefsel heen kunt voelen – een aanpak die
indrukwekkend goed uitpakt.
Het tweede deel wordt bij hem een lichte dans met aanstekelijke
ritmische puls. Opnieuw zorgt Bychkov voor een verrassing: als Schubert de adem
inhoudt en alle instrumenten laat zwijgen, verandert het karakter. Het
dansritme valt weg. Boven lichte tokkeltonen van de violen en contrabassen
neuriet een hobo, en een klarinet. Onthecht lonken ze naar een andere wereld,
die onaards ver weg ligt.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 31 januari 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten