vrijdag 28 juni 2013

Deborah Warner verhevigt Brittens muziek met spannende geeltinten


Benjamin Brittens Death in Venice heet dan wel een opera, maar is vooral een monoloog. Anders dan in de novelle van Thomas Mann, die de stof leverde voor de compositie, is hier de oude, beroemde schrijver Gustav von Aschenbach zelf aan het woord.
Hij zoekt inspiratie in Venetië en treft daar een jongeman die het ongekende in hem losmaakt. De jonge Pool Tadzio zweeft licht en zinnelijk langs de waterrand en stoeit onbevangen met zijn vrienden. Hij staat voor de zuivere schoonheid die in Aschenbach een niet te stoppen verlangen losmaakt.
Het verhaal heeft nauwelijks ontwikkeling. Kinderen spelen aan het strand, hotelgasten laten zich vermaken en de schrijver observeert. De dreiging van een zeer besmettelijke, dodelijke ziekte in de stad wordt zorgvuldig geheim gehouden, maar de angst ervoor is desondanks voelbaar. Uiteindelijk zal Aschenbach eraan bezwijken.
De Britse regisseuse Deborah Warner heeft aan dat statische gegeven een dimensie toegevoegd. Zoals Visconti in zijn gelijknamige film de muziek uit Gustav Mahlers Vijfde symfonie als extra betekenislaag opvoert, gebruikt Warner met haar vormgevers Tom Pye (decors), Jean Kalman (licht) en Chloe Obolensky kleur. Haar enscenering maakt van de eerste opvoering van deze opera in het Brusselse Munttheater een niet te missen gebeurtenis.
De noordelijke woonplaats van Aschenbach is in streng zwart-wit vormgegeven en sluit zo aan bij de rigide twaalftoonsmuziek waarmee Britten zijn werk laat beginnen. Al op de boot naar Venetië, zinnebeeld van schoonheid en verval, vervloeit het zwart-wit met tere watertinten. In de stad aangekomen, wisselen beelden elkaar snel en soepel als filmsequenties af, met als constanten de zandkleuren van het strand en het bleekblauw van de lagune.
Als de stad steeds meer in de greep raakt van ziekte en dood, veranderen die heldere kleuren in een wazig grauwgeel dat in zijn naargeestigheid samenvalt met de chromatisch wegglijdende muziek van Britten.
Door ziekte van de tenor Ian Bostridge staat John Graham-Hall, die de rol van Aschenbach met Bostridge zou afwisselen, tot dusver alle avonden op het podium. De prestatie die hij levert is fenomenaal, niet alleen vocaal maar ook als acteur. De toenemende onzekerheid van een schrijver die zijn gevoel niet beter kan omschrijven dan met een banaal ‘I love you’ en steeds verder gedesintegreerd raakt, geeft hij aangrijpend gestalte.
De bariton Andrew Shore maakt al evenveel indruk in zijn zeven rollen van onder anderen gondelier, hotelmanager en obscene potsenmaker, onheilspellende personages die Aschenbach in telkens verschillende gedaanten de dood aanzeggen.
De gedanste rol van Tadzio is vluchtig en stemloos. Zijn vocale pendant ‘Voice of Apollo’ wordt gezongen door de glasheldere countertenor William Towers. Als Aschenbach sterft, verdwijnt ook Tadzio langzaam als een steeds vager droombeeld in zee.
De productie komt naar Nederland. Op 3 februari is Death in Venice te horen in het Amsterdamse Concertgebouw.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 25 januari 2009. Reprise vanaf 3 juli bij DNO.