zaterdag 21 december 2013

Christoph Waltz geeft lesje in acteren

Vlaamse Opera. Richard Strauss: Der Rosenkavalier. Regie: Christoph Waltz. Solisten, Koor, Kinderkoor en Symfonisch Orkest van de Vlaamse Opera o.l.v. Dmitri Jurowski. Antwerpen, 15/12. T/m 28/12. Dan in Gent t/m 18/1. Vervolgens reprises, zoals in 2016 in Londen

Nog voordat er een noot is gezongen, zijn televisiemakers in touw voor het gebouw van de Vlaamse Opera. En als je de zaal in komt: opnieuw camera's, licht, een presentator die druk in zijn microfoon praat. Deze maand is Antwerpen het centrum van de operawereld. Christoph Waltz, de met Oscars gelauwerde acteur uit Inglorious Basterds, Django Unchained en Carnage presenteert er zijn eersteling als operaregisseur. Bijna twee maanden heeft hij ongestoord kunnen vijlen aan zijn ideeën over Der Rosenkavalier, zorgvuldig afgeschermd van de buitenwereld.
Hij wilde het stuk brengen als een intieme kameropera en was er niet op uit de wereld te choqueren met een hemelbestormende visie, had hij van tevoren laten weten. En nee, geen Tarantino-achtig sarcasme. De muziek van Richard Strauss en de tekst van Hugo von Hofmannsthal stonden bij de geboren Wener op de eerste plaats.

Toch spreekt er uit de keuzen die hij maakte een onopvallend soort lef. Vooral de casting van de lichte stem van Albert Pesendorfer als baron Ochs auf Lerchenau brengt reuring in de zaal. Van de ouderwetse, karikaturale vrouwenjager heeft hij een eigentijdse lookalike van Dominique Strauss-Kahn gemaakt. Niet alleen zijn er fysieke overeenkomsten met de Franse vrouwenverslinder, ook van de vanzelfsprekende zelfingenomenheid waarmee Ochs het meisje Sophie om zijn vinger denkt te winden, gaat een realistische dreiging uit. Die wordt nog sterker doordat Sophie, gespeeld door de Duitse Christiane Karg, in verwarring raakt en hem niet resoluut de deur wijst. Zelden zie je in operakringen zulk natuurlijk, invoelbaar spel als dat van Karg en Pesendorfer.

Ook de Zweedse Maria Bengtsson maakt van haar rol van de Marschallin, echtgenote van de maarschalk, een levensechte vrouw. Gevangen in een verstandshuwelijk droomt ze van een onrealistische liefde met de jonge Octavian. De Marschallin koos ooit voor status en is er te laat achter gekomen dat haar tijd voorbij is.

Even terloops laat Waltz verwarring ontstaan als Octavian met zijn zilveren huwelijksaanzoeksroos niet op Sophie afstapt, maar op haar aantrekkelijke bediende. Die wijst hem met een blik op de zenuwachtige aanstaande bruid, een van de subtiel uitgewerkte komische moment in de productie.

Het toneelbeeld van Annette Murschetz werkt toe naar de ontmaskering, niet alleen die van Ochs, maar ook de discrete pijn van de Marschallin. In de drie actes vallen de panelen rond de besloten, broeierige kamer van een stadspaleis weg en wordt het steeds lichter op het podium. Niet alleen het publiek ziet de afgang van Ochs en het waardige instorten van de Marschallin. Achter de geblindeerde wandpanelen kijkt de complete Weense hofhouding toe.

Mooi dat de acteurskwaliteiten van de cast hand in hand gaan met eersteklas stemmen. Het warme koper van Maria Bengtsson en de zilverige frisheid van Christiane Karg blijven de hele avond spannend. Stella Doufexis (Octavian) bloeit op nadat ze in de eerste acte een sluiertje van haar stem moest poetsen. En de keuze voor Pesendorfer, als vocaal afgeslankte Ochs, blijkt een vondst.

De zwakste schakel in deze Rosenkavalier is de dirigent. Aan Dmitri Jurowski, chef van het Orkest van de Vlaamse Opera, zijn tere halftinten niet besteed. Hij laat zijn musici te vaak groot en brallerig uitpakken - een aanpak die vloekt met Christoph Waltz' gedetailleerde maatwerk. 
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 19 december 2013

Verlegen magnum opus

Pianovirtuoos Arcadi Volodos heeft een fascinatie voor het werk van de Spaanse componist Federico Mompou. 'Het is muziek die niet gehoord wil worden.'

'Marco, dit wordt historisch.' Het is januari. Aan de telefoon hoort Marco Riaskoff, organisator van de serie Meesterpianisten, een opgewonden Michel Brandjes. De pianotechnicus en vertrouweling van een groot aantal van de meesters in zijn serie is zojuist getuige geweest van een cd-opname van Arcadi Volodos (St.-Petersburg, 1972). Kunststukjes is hij wel gewend van de hypervirtuoze Rus, maar nu is er iets anders aan de hand. Op zijn nieuwe cd verkent Volodos de mystieke wereld van Federico Mompou, een weinig gespeelde componist uit Catalonië die uiterst spaarzaam was met zijn noten. Die cd is nu verschenen. In een hotel in Düsseldorf legt Volodos uit wat er de afgelopen jaren met hem is gebeurd.

Toen hij in de jaren negentig van Rusland naar Spanje verhuisde, had hij nog nooit van Mompou - je spreekt het in het Catalaans uit als Mompo - gehoord. Hij was bezig met zijn eigen pianobewerkingen van composities van Liszt, Bizet en Mozarts Rondo alla Turca. In virtuositeit liet hij zijn collega's ver achter zich. Het maakte hem op slag beroemd: in Carnegie Hall, het Concertgebouw, de Royal Albert Hall liet hij zijn publiek naar adem happen.

Thuis in Spanje leende een vriend hem een paar platen met muziek van Mompou. 'Ik hoorde veel tristesse, intimiteit, bescheidenheid - daar houd ik erg van - maar verder ging het op dat moment niet,' vertelt hij.

'Pas veel later, toen ik me ging verdiepen in zijn Musica callada - zijn Muziek van de stilte - ontdekte ik waar het bij hem echt om draait. Die muziek is zo subtiel, zo minimalistisch dat de grenzen tussen klank en stilte wegvallen. Het is muziek die niet gehoord wil worden, die zich niets aantrekt van de spanning en de tegenstellingen waar het in de westerse muziek om draait. Mompou hield zich bezig met boeddhistische filosofie. Dat hoor je erin terug.'

Om aan Michel Brandjes te laten voelen wat hij daarmee bedoelt, nam Volodos hem mee naar de omgeving van Alicante, de bergen in. Brandjes, aan de telefoon: 'We liepen in dat immense berglandschap en zagen in de verte een azuurblauw meer liggen. Stil hebben we ernaar staan kijken, stil zijn we teruggelopen. Toen Arcadi daarna bij hem thuis delen uit Musica callada voor me speelde, was dat een intense ervaring, zo intens dat je niet langer kan zeggen dat het alleen over muziek gaat. Er kwam iets metafysisch bij, dat verder reikt dan kijken of luisteren.'

Musica callada is het magnum opus van Mompou (1893-1987): een verzameling korte stukken waaraan hij zestien jaar lang heeft geschreven. Het zijn werken van een oude componist, die zich niets aantrekken van de tijd waarin ze zijn ontstaan. Mompou las gedichten van de mysticus Juan de la Cruz en trok zich terug in steeds kwetsbaardere klanken die steeds moeilijker te rijmen waren met de wereld om hem heen. Ze lokten paradoxale reacties uit. Over de waarde van zijn werk waren kenners het eens: aan weinig Spaanse componisten is zo veel wetenschappelijke studie gewijd als aan Mompou. Tegelijkertijd hielden de grote musici zich stil. Cd-opnames van zijn werken zijn schaars en op concertprogramma's moet je je best doen zijn naam te vinden.

Volodos doorbrak die stilte al door uitvoeringen van de levendige Scènes d'enfants, en eigen bewerkingen van Mompous liederen, extraatjes na substantiële werken van Schubert en Liszt. Maar nu is het anders. Hij staart met zijn donkerbruine ogen in de verte: 'Toen ik naam maakte met mijn bewerkingen en met de grote concerten van Rachmaninov en Tsjaikovski was ik een jonge, gretige twintiger. Ik ben nu de veertig voorbij. Het is tijd om na te denken over wat ik de wereld wil nalaten. Ik heb uit het oeuvre van Mompou 24 korte stukken gekozen, voor pianisten een getal dat verwijst naar de Preludes en fuga's uit het Wohltemperierte Klavier van Bach en de Préludes van Chopin. Daarin wil ik de weg laten horen die Mompou is gegaan.'

Hij begint zijn cd met een prelude die op en top pianistisch is, met wervelende akkoorden en krachtige lijnen. En ook daarna, in Scènes d'enfants zijn er uitbundige momenten, net als in Volodos' eigen bewerkingen van twee liederen van Mompou. Maar in de loop van de 24 tracks wordt het steeds stiller. Verlegen ontwikkelt zich een lijn, die zich blozend terugtrekt in dromerige akkoorden. De noten worden minder belangrijk, de ruimte daartussen krijgt meer gewicht. In het laatste deeltje hoor je de overgang van een kloppend hart naar de stilte van de eeuwigheid. Als je oppervlakkig luistert, lijkt het alsof de muziek steeds minder te vertellen heeft. Pas als je je met al je aandacht laat meevoeren met de zuivere lijnen die zo dun worden dat ze uit elkaar vallen, kom je voorbij de behoefte aan tegenstellingen, aan warmte en kou, spanning en ontspanning.

Volodos nipt aan zijn glas bronwater: 'Het is kwetsbare muziek die niet goed past in een grote concertzaal. Ik ga het toch proberen. In het komende seizoen speel ik in een kleine zaal in Berlijn, samen met een dichter die mystieke werken voordraagt. Ook in de serie Meesterpianisten, in Eindhoven en andere steden ga ik proberen of het werkt om een heel recitaldeel te wijden aan Mompou, aan de stilste muziek die denkbaar is, zijn Musica callada.

En daarna? Geen idee. Ik zal een compleet andere weg moeten inslaan. Verder dan Musica callada kun je niet gaan.'

De cd Volodos plays Mompou is uitgebracht bij Sony Classical. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 22 mei 2013

donderdag 12 december 2013

Jan van de Putte krijgt Matthijs Vermeulenprijs

Zaterdag krijgt Jan van de Putte voor zijn compositie Kagami-jishi de Matthijs Vermeulenprijs. Het werk ging op 9 juni 2012 tijdens de ZaterdagMatinee in première.

Wie valt voor de composities van Jan van de Putte krijgt er de dimensie van de ongemakkelijke stilte bij. Dat was al zo in Vissen hoesten nietI am her mouth en Wet snow, en ook in Kagami-Jishi, zijn nieuwe werk voor piano en orkest, is de muziek al begonnen zonder dat er iets te beluisteren valt.
Je ziet een wild gebarende dirigent Emilio Pomárico voor een orkest van versteende musici: slagwerkers die hun stokken hoog in de lucht houden, zonder dat zij neerdalen op de pauken, troms of xylofoon. En ook van de trombonisten van het Nederlands Philharmonisch Orkest hoor je enkel de adem die door de instrumenten suist.

Kagami-Jishi is de Japanse naam van de Kabuki-stuk waarin een danser transformeert van een onschuldig jong meisje in een leeuw. Van de Putte houdt het abstracter, maar bij zijn trillers in de pianopartij, klaterend gespeeld door Tomoko Mukaiyama, kun je je moeiteloos de puurheid van een kind voorstellen en wanneer het orkest uiteindelijk op volle kracht losbrandt, gaat het er roofdierachtig wild aan toe.

Tegelijkertijd is er meer aan de hand. Tijdens de stiltes wekt Van de Putte een verwachting die, juist doordat zij niet wordt ingelost, steeds urgenter wordt. Het fenomeen klank, wezenlijk bestanddeel van een muziekwerk, stelt hij zo lang uit dat je de afwezigheid ervan als ondraaglijk gaat ervaren. Pas bij de grote explosie aan het slot houdt het sissen en suizen van de instrumenten plotseling op. Als er dan gemeen felle klanken losbarsten, werken zelfs die venijnige uitbranders als een bevrijding. Zo speelt Van de Putte zijn eigen spel met verwachtingen en associaties. Stilte wordt ongemak, kabaal staat voor weldadige ontspanning. Die psychologische onderlaag maakt het stuk nog interessanter dan wat er in meetbare decibels klinkt.

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 juni 2012

zondag 13 oktober 2013

Nieuwe klank voor Orkest van de Achttiende Eeuw


Opera

Mozart: Così fan tutte. Solisten, Cappella Amsterdam, Orkest van de Achttiende eeuw o.l.v. Ed Spanjaard. Regie: Jeroen Lopes Cardozo. Rotterdam, de Doelen, 7/10.
Tournee: Eindhoven, Enschede, Heerlen, Amsterdam, Groningen, Hasselt, Gouda, Den Haag.

Ed Spanjaard heeft weer een opera onder handen. De dirigent die de Nationale Reisopera omtoverde tot een Wagnerhuis van allure, gaf in Rotterdam de aftrap voor een tournee met het Orkest van de Achttiende Eeuw.

Een theater is voor zijn semiconcertante uitvoering van Mozarts Così fan tutte niet nodig. Dankzij de regie van Jeroen Lopes Cardozo passen koor, solisten en orkest in zalen waar voor opera gewoonlijk geen plek is. 
Ronduit spectaculair is het aandeel van het orkest. In handen van Spanjaard klinkt het milder en met minder nadrukkelijke accenten dan wanneer de vaste dirigent en oprichter Frans Brüggen ervoor staat. Dat betekent niet dat het spel van de musici aan intensiteit verliest. Al in de ouverture schieten de fluit en hobo rap heen en weer, ongeduldig trappelend om het spel van de verliefde meisjes Fiordiligi en Dorabella en hun vrienden Ferrando en Guglielmo te laten beginnen.

Zo licht als het verhaal is, zo diep klieven Mozarts noten door die dunne bovenlaag heen. Als Fiordiligi (Lenneke Ruiten) na een flirt wroeging krijgt, steekt er een storm op in het orkest. En dan zingt zij 'Vergeef, mijn lief, een dwalend hart'. Het klinkt als een stil gebed, met een bewogenheid die is voorbehouden aan stemmen van grote klasse.

Ook de andere personages zijn een schot in de roos. Rosanne van Sandwijk (Dorabella) voegt een donkerder kleurnuance toe, die desondanks fris en meisjesachtig blijft. Daar steekt de schalkse luchtigheid in de stem van Ilse Eerens (het dienstmeisje Des-pina) mooi tegen af. Ook Anders Dahlin (Ferrando) en de stoere bariton van André Morsch (Guglielmo) zijn aan elkaar gewaagd.

Vanaf het balkon keek Frans Brüggen naar de verrichtingen van Ed Spanjaard. Als Brüggen afscheid zou nemen, zou ook het orkest ophouden te bestaan. Met Ed Spanjaard is het denkbaar dat die afspraak minder hard is dan gedacht.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 10 oktober 2013

De mens achter Bachs noten

Interview René Jacobs
En dan barst het drama ongewoon heftig los. Kalm, bijna sereen was de nieuwe opname van Bachs Matthäus-Passion die dirigent René Jacobs (66) deze week uitbrengt, van start gegaan. Lange, brede streken spreiden een bed voor een fors koor, dat uit de verte antwoord krijgt van een kleinere club zangers.
Maar dan.

De solisten lijden mee als Jezus gevangen wordt gezet, ze kruipen in zijn huid als hij gal te drinken krijgt. Ook de evangelist, verteller van het lijdensverhaal, laat zich meevoeren door zijn emoties. Zijn 'und weinete bitterlich' klinkt aangedaan.

Jacobs' visie is een statement. Hij breekt radicaal met de mager bezette opvattingen van de laatste jaren. Bij hem geen bleke stemmen. Zijn opera-uitvoeringen zijn beroemd om hun bewogenheid en ook in deze gewijde muziek gaat hij op zoek naar het menselijke achter Bachs noten. Niet toevallig zijn de solisten die hij voor zijn uitvoering heeft gekozen dezelfde als in zijn operaproducties. René Jacobs: 'De zanger die Jezus zingt, is ook mijn Don Giovanni. Maar pas op: Don Giovanni is een rol, Jezus niet. Het gaat hier niet om opera, maar om een oratorium. Hij is een zanger die Jezus' woorden zingt.' 


Met de Matthäus-Passion is René Jacobs terug bij de muziek waarmee het allemaal begon. Als kleine jongen was hij een van de sopranen in de kathedraal van Gent. Van opera wilde hij destijds niets weten, maar een toen nog fors bezette Matthäus waarin hij meezong heeft een geweldige indruk gemaakt. Aafje Heynis was een van de solisten. De naam van de Engelse dirigent is hij vergeten - dirigenten maakten een stuk minder indruk dan zangers. Een paar jaar later zong hij als altsolist in Groningen, met Johan van der Meer als dirigent. In het orkest speelden zowel Gustav Leonhardt als Ton Koopman - grondleggers van de authentieke uitvoeringspraktijk.

Ook Jacobs gaat op zoek naar de bron, naar Bachs bedoelingen. Maar Jacobs gaat nog een stap verder. Nippend van een glas water: 'Ik ben op een goede manier door mensen als Leonhardt, Herreweghe en Koopman beïnvloed, maar er waren altijd momenten waarop het me te academisch werd, te droog, met name in de koralen. Dat zijn ich-Lieder, met teksten die gaan over ik. Ook de harmonisatie van Bach is hier zeer persoonlijk en emotioneel. En dan zijn er die fermates, die rusttekens, op de slotnoten van de zinnen. Uit traktaten is bekend dat ze daar staan om te blijven mediteren op de tekst. Dat werd heel mechanisch gedaan. Daar wilde ik van terugkeren.'

Met die emotionele aanpak houdt Jacobs' nieuwe visie niet op. Bezoekers van het Festival Oude Muziek in Utrecht konden vorig jaar al meemaken hoe het is als de twee koor- en orkestgroepen die Bach voorschrijft niet naast elkaar maar tegenover elkaar staan. Er ontstond een voortdurende dialoog tussen het grote koor en het kleinere, die het lijdensverhaal nog dichterbij brengt.

Een publicatie van de Duitse musicoloog Konrad Küster onderbouwde Jacobs' vermoedens dat de gebruikelijke opstelling van de koren, naast elkaar, niet logisch is. In documenten uit Bachs tijd wordt vermeld dat ze destijds in de Thomaskirche in Leipzig niet links en rechts stonden, maar tegenover elkaar: koor één op de grote galerij achterin de kerk en koor twee in het zogenoemde Schwalbennest, met een klein orgel, voorin de kerk. Dat kleine orgel is tijdens Bachs leven weggehaald. Daarom verving hij het in zijn tweede versie van de Matthäus-Passion door een klavecimbel.

'Mit den beiden Orgeln der Kirche, staat in het enig overgeleverde document uit die tijd. Daarom kies ik voor twee orgelstemmen', vervolgt Jacobs. 'Wat mij in de theorie van Küster vooral aantrekt zijn de dramaturgische gevolgen van de opstelling van de koren. Die baseert hij op Bachs keuze voor wie wat zingt. De handeling speelt zich af in het eerste koor. Als je de teksten leest van het tweede koor, hebben die vaak te maken met de afstand die te groot is om te kunnen ingrijpen in het passiegebeuren, met de onmacht geen einde te kunnen maken aan wat die beulen daar doen. Dat is heel duidelijk aan het eind van het eerste deel, als Jezus gearresteerd wordt en naar de gevangenis wordt gebracht. Het tweede koor roept dan: 'lasst ihn, haltet, bindet nicht'. Ze zien wat er gebeurt maar ze zijn 30 meter verwijderd van de galerij waar alles plaatsvindt en kunnen niet ingrijpen. Die onmacht sprak mij als operadirigent geweldig aan.'

Jacobs' ervaring met opera is op meer plaatsen in de passie te horen. Sind Blitze, sind Donner lijkt in zijn heftigheid regelrecht afkomstig uit een opera. Jacobs: 'Dat kan wel kloppen. Bach kreeg geregeld het verwijt dat zijn passies te opernhaft waren.' Zo klinken het orkest en het koor als de striemen van een flinke storm. Jacobs: 'Er is op dat moment geen storm. Maar de tekst is een reactie op de arrestatie van Jezus. Waarom ontketent de hemel geen onweer, geen storm? Bach spreekt hier de muzikale taal waarin opera's toen werden geschreven en had ongetwijfeld fantastische opera's kunnen componeren. Maar hij hield zich niet voor niets bij de passies, opera vond hij louter schöne Liedchen. Mijn interpretatie is een poging om met mijn beperkte talenten uit te drukken wat Bach met zijn Matthäus-Passion wil zeggen. Als de religieuze vervoering naar de achtergrond zou verdwijnen, als ik na deze opname als commentaar zou krijgen: 'het is een opera geworden', ben ik mislukt.' 


Bach: Matthäus-Passion. Solisten, Rias Kammerchor, Staats- und Domchor Berlin, Akademie für alte Musik Berlin o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi 
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 9 oktober 2013

Dramatische potentie onder een statische bovenlaag

Opera 
Gluck: Armide. De Nederlandse Opera. Regie: Barrie Kosky. Solisten, Koor van de Nederlandse Opera, Nederlands Kamerorkest o.l.v. Ivor Bolton. Amsterdam, Muziektheater, 6/10. Tot 27/10. 


Vooraan op het podium van het Muziektheater staat, op een klein, stenig speelvlak, een verdorde boom. Twee meiden rennen, dansen en jubelen met gierende uithalen. Aanleiding voor hun feeststemming is een oorlogsoverwinning, maar bovenal vieren ze hun jonge leven. De zwarte gestalte die bij de boom staat, is hun aanvoerster. Deze tovenares Armide kan volkeren overwinnen en mannen - ze liggen bij bosjes aan haar voeten - maar de weg naar het leven zweert ze angstig af.
Armide, de opera van Christoph Willibald Gluck, op tekst van Torquato Tasso's Gerusalemme liberata, is in de ruim tweehonderd jaar van zijn bestaan altijd in de schaduw gebleven van Glucks bekendere werken. De nieuwe, spectaculair vormgegeven productie van de Australische regisseur Barrie Kosky laat zien dat er onder de statische bovenlaag van het stuk wel degelijk dramatische potentie schuilgaat. Van Armides angstdroom, waarmee de opera begint, tot het moment waarop ze zich na haar grote slotmonoloog vertwijfeld haar hart uitrukt, is er geen moment waarop de voorstelling inzakt.

Kosky en zijn Duitse vormgeefster Katrin Lea Tag hebben de tegenstelling tussen Armides dorre hart en de uitbottende levenskracht van de mensen om haar heen fraai gestalte gegeven. Als het achterdoek opengaat, wordt een vijver zichtbaar, met daaromheen krachtige bomen onder een sterrenregen van feestelijke confetti. Eén van die bomen is dood.

Verderop in de opera hangt daarin aan een strop een pop van de dode Armide. Surrealistisch is het beeld van een wit paard dat hevig bloedend door de vijver wandelt. Tussen alle emoties door herinnert het aan het slagveld waartegen Armides innerlijke strijd zich afspeelt.

Voor de rol van Armide tekent de Canadese Karina Gauvin, een sopraan die haar moederlijke gestalte tegen heeft, maar die vooral in de lagere registers van haar stem de kracht van een overwinnaar kan ontketenen. Als ze zich toch laat vangen voor de liefde voegt ze daar een lyrische dimensie aan toe.

De man die als enige haar dorre hart kan openbreken, is de held Renaud. Voor hem laat ze alle principes los. De Frans-Canadese tenor Frédéric Antoun is de gedroomde Renaud. Vooraf liet hij zich verontschuldigen voor een verkoudheid, maar daarvan was in zijn soepele zanglijnen niets te merken. Als held mag hij een gemakkelijk om te praten prooi zijn voor de ridders die hem van zijn liefde voor Armide afhouden, als zanger is hij onoverwinnelijk. Er zijn meer uitstekende stemmen in deze productie.

Andrew Foster-Williams zingt een krachtige Hidraot, de oom van Armide die haar tot een huwelijk wil overhalen. Henk Neven overtuigt in de dubbelrol van de strijders Aronte en Ubalde, Karin Strobos en Julia Westendorp maken ook vocaal hun dartele levenslust waar en de Portugese Ana Quintans is een toverachtig zingende geestverschijning.

Zwakke plekken zitten in de coördinatie tussen de dirigent en de zangers en musici. Het Nederlands Kamerorkest kan de weinig exacte aanwijzingen van Ivor Bolton maar moeizaam volgen. Jammer, want de musici spelen individueel uitstekend - de lange fluitsolo van Leon Berendse bijvoorbeeld klonk bedwelmend mooi.

Het koor liep nog sterker uit de pas en als een inzet mislukte, kreeg Bolton te vaak zijn zangers niet terug op de rails.

Daardoor haalde hij het muzikale niveau van deze verrassende Armide op te veel plaatsen naar beneden.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 8 oktober 2013

Pieter-Jelle de Boer, thuis in de wereld van Janácek


De Nederlander Pieter-Jelle de Boer (35) is in Frankrijk doorgedrongen tot de voorste gelederen van de koormuziek. Als dirigent van het vermaarde kamerkoor Accentus laat hij horen dat hij zich thuis voelt in de wereld van de Tsjech Leos Janácek.
Hij maakte een eigen, kleurrijke versie van de wiegeliedjescyclus Rikadla, waarin de naïeve teksten niet alleen worden begeleid door een piano en een altviool, maar waarin ook de onwerkelijke tonen van het kleifluitje ocarina een rol spelen. De elegie die Janácek schreef na de dood van zijn dochter Olga laat hij sfeervol inleiden door De tranenfontein, met solosopraan en een fluit die vrij om de zangstemmen heen danst.

De operacomponist Janácek komt aan bod in Het spoor van de wolf, voor tenor solo, vrouwenkoor en piano. Een rustpunt is de pianocyclus In de mist, met meditatieve kalmte gespeeld door Alain Planès.

Leos Janácek 
Accentus o.l.v. Pieter-Jelle de Boer
Naïve


Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Nicolas van Poucke lanceert eersteling



'I believe in Bach the Father, Beethoven the Son and Brahms the Holy Ghost of Music' luidt het credo van Nicolas van Poucke (21). Hij leende het van de 19de-eeuwse pianist en componist Hans von Bülow en plakte het op zijn eerste cd. Wie daar lacherig over doet, snoert hij onmiddellijk de mond.
Een partita van Bach zet hij neer met de kracht van een veteraan, een sonate uit Beethovens laatste periode geeft hij een dot lyrische zachtheid, in de Händelvariaties van Brahms legt hij de structuur bloot.

Van Poucke is eigenzinnig en weet mensen te mobiliseren die hem in zijn carrière steunen. Zij genereerden het geld voor een cd die je bij je lurven grijpt door een ontzagwekkende concentratie en een mooi ontwikkeld gevoel voor timing.

Als hij dit hoge niveau in de concertzaal waarmaakt, hebben we er een fascinerende pianist bij.

Bach, Beethoven, Brahms 
Nicolas van Poucke
nicolaspianist.com 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Tartini met een Podgeriaans ruige bite


Rond de jaren waarin Johann Sebastian Bach zijn beroemde sonates en partita's schreef, hielden ook collega-componisten zich bezig met solowerken voor de viool.
Rachel Podger, Welsh queen van de barokviool, spoorde een boeiend stapeltje van deze werken op. Een vroegere leraar zette haar op het spoor van een sonate van Giuseppe 'duivelstriller' Tartini en gaf haar een kopie van het handschrift van de compositie.

Zelf vond ze werk van Pisendel, geschreven vlak voor de solostukken van Bach en wellicht een inspiratiebron, van Von Biber, van Matteis en voegde er haar eigen Bachbewerking aan toe.

Tussen de schuifdeuren had ze de Partita voor fluit solo al getest op zijn vioolfähigkeit. Ze speelt hem een toon lager dan het origineel, maar belangrijker is dat het karakter van het stuk in haar uitvoering zijn lieflijke onschuld verliest en een Podgeriaans ruige bite krijgt. 


Tartini, Pisendel, Von Biber, Matteis
Rachel Podger 
Channel Classics 








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 2 oktober 2013

Rake McMillan naast spanningsloze Strauss

MacMillan, Zimmermann, Richard Strauss. Melanie Diener, philharmonie zuidnederland o.l.v. Etienne Siebens. Maastricht, Theater aan het Vrijthof, 20/9
Het nieuwe fusieorkest van Brabant en Limburg gaat voortvarend van start. Philharmonie zuidnederland, inderdaad, een naam zonder hoofdletters, laat bij een van zijn eerste concerten een ontzagwekkend werk van James MacMillan (1959) los op het Maastrichtse publiek. Het is Musica Sacra-tijd en deze Derde symfonie, Silence, past in het motto van het festival: Inkeer, ommekeer, bekering.
De altijd religieus geïnspireerde Schot schreef het stuk ter nagedachtenis aan Shusaku Endo (1923-1996), schrijver van het boek Stilte. De les die MacMillan opstak van Endo komt voort uit beider fascinatie voor stilte. Juist stilte, niet te verwisselen met leegte, is een noodzakelijke bron om muziek te laten ontstaan.

Dat geldt letterlijk voor de Derde symfonie. Vanuit stilte vormt zich een klaagzang, gekleurd met de indringende tonen van een althobo, die meteen tegenwicht krijgt van wegglijdende violen. Het stuk ontwikkelt zich in ruim een halfuur tot een dichte klankmassa. En dan, op het hoogtepunt, valt de muziek stil. Vanaf dat moment kantelt de vorm en vanuit de gigantische orkestklank kom je aan het slot opnieuw uit bij de klaagzang.

Onder de handen van de dirigent Etienne Siebens veranderden vooral de stille passages in momenten van magie. Daar speelde de concertmeester van het nieuwe orkest haar toverachtige solo, daar mengde de marimba zich hartverwarmend in het samenspel van drie fluiten. Met de zwaarte van een volgeschreven partituurblad had Siebens minder compassie. Het klonk als zwart graniet.

Voor Richard Strauss' Vier letzte Lieder had philharmonie zuidnederland de Duitse Melanie Diener laten overkomen, een sopraan met de laagte van een mezzo die je de teksten van de liederen tot in de diepere lagen liet voelen. Zij moest het doen met een dirigent die zich geen raad wist met de klanktaal van Strauss. Diens lange liggende strijkersakkoorden trokken spanningsloos voorbij. 


In Stille und Umkehr, het laatste orkestwerk van Bernd Alois Zimmermann (1918-1970), is het juist het statische terugkeren van dezelfde toon die de vorm van het stuk bepaalt. Zimmermann schreef het luttele maanden voordat hij een einde maakte aan zijn leven. Hij draait in cirkels rond die ene toon die er maar niet in slaagt vrucht te dragen, als een gedachte die in je hoofd blijft rondmalen - naargeestig dieptepunt in een programma dat van het publiek een enorm uithoudingsvermogen eiste.

Bemoedigend: de musici van philharmonie zuidnederland tilden dit depressief makende werk met gloeiende houtblazersklanken naar een iets minder somber niveau.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 23 september 2013

Met Maria Agresta heeft de Zaterdagmatinee een ideale Leonora in huis

Opera in de ZaterdagMatinee. Giuseppe Verdi: Il trovatore. Solisten, Groot Omroepkoor, Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Giancarlo Andretta. Amsterdam, Concertgebouw, 14/9

Dood me, drink mijn bloed, vertrap mijn lijk, maar red de troubadour. Niemand anders dan Giuseppe Verdi kon van zo'n tekst een geloofwaardig hoogtepunt maken van een opera. Als hij het de verliefde Leonora laat zingen, volg je haar onvoorwaardelijk.
Met een geweldige psychologische precisie laat Verdi haar opgewonden hart bonken in het orkest en sluipt hij zo bij zijn publiek naar binnen. Je voelt de spanning in haar hoofd en begrijpt het als ze verandert in de combinatie van een bang meisje en een leeuwin.

Tweeohonderd jaar na Verdi's geboorte opende de ZaterdagMatinee het nieuwe seizoen met Il trovatore. Giancarlo Andretta was de dirigent die met het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor pijn en verwondering, liefde en angst moest zaaien. Hij deed dat met vaste hand en schitterend gekozen tempi, maar gaf de solisten net te weinig speelruimte voor een eigen invulling van de timing in hun partijen. Voordeel van zijn aanpak: het razendsnelle heen- en weerspringen van koor en solisten greep strak in elkaar.

Die solisten zet Verdi in paren tegenover elkaar: de lieflijke Leonora tegenover de heksendochter Azucena, de machtige Graaf Luna tegenover Manrico, de naïeve troubadour. 


Met Maria Agresta had de ZaterdagMatinee een ideale Leonora in huis. Hoe hoog Verdi haar ook laat zingen, Agresta kan dankzij een fabelachtig gave techniek altijd terugkeren naar het zachtmoedige meisje. Jammer dat de donkere rol van Azucena daar schraal bij afstak. Renata Lamanda wiebelde van noot naar noot en hielp zo de mooiste aria's om zeep.

De mannen hadden stuk voor stuk kaliber. De forse Nicola Alaimo was groots als Graaf Luna, met maar een enkele keer een zwakkere plek in zijn hoge register. Het karakter van zijn stem contrasteerde fraai met het jongensachtige geluid van de fragiele Piero Pretti. De lichte manier waarop die de noten aan elkaar reeg, heeft de sfeer van de grote lyrische tenoren uit het midden van de vorige eeuw. De lenige bas Mirco Palazzi was een mooi verhalende Ferrando - vazal van Graaf Luna.

Niet minder indruk maakten de zangers van het Groot Omroepkoor. Met heldenkreten bliezen ze je omver en met gefluisterde koorfrasen kwamen ze bijna bij je op schoot zitten - Italiaanser kun je het niet krijgen. Verrassend: de instudering was van Nicholas Jenkins, koordirigent uit Engeland en een van de weinige niet-Italianen in deze Matinee.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 16 september 2013

Poken tot de spanning oploopt - en dan vallen muziek en film uiteen

Suspense - music & cinema. Herrmann, Schönberg, Bartók, Merkies, Van Warmerdam, Roukens. Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. David Robertson. Beeld: EYE en European Film Philharmonic. Amsterdam, Koninklijk Concertgebouw, 12/9. T/m 15/9.

In de Grote Zaal van het Concertgebouw gaan de zaallampen uit. Op het podium zit het Concertgebouworkest, daarboven hangt een filmdoek. We zien James Stewart en Kim Novak in Hitchcocks Vertigo. Het geluid van hun stemmen is weggedraaid, alleen de filmmuziek van Bernard Herrmann klinkt. En ineens is het voorbij. De muziek krijgt een logische afsluiting, maar de film wordt wreed afgekapt.

In de AAA-serie, een minifestival waarin het KCO met het Stedelijk Museum en andere Amsterdamse kunstinstellingen het experiment aangaat, draait het deze week om suspense in muziek en film. Samen met filminstituut EYE, nieuwe partner in de serie, is een kort programma samengesteld waarin film en filmmuziek uit elkaar worden getrokken en in een nieuwe context worden geplaatst. De gedachte daarachter: raadselachtige moderne muziek van Arnold Schönberg of György Ligeti wordt voor een groot publiek aantrekkelijk door de combinatie met film - zeker als de spanning hoog oploopt.

Drie Nederlandse componisten kregen de opdracht nieuwe muziek te schrijven bij een zelf te kiezen bestaande filmepisode. Fons Merkies (1966) stelt zich het meest dienstbaar op. Zijn muziek bij een fragment uit The Silence of the Lambs rukt film en muziek niet uit elkaar, maar laat beide kunstvormen een relatie aangaan. Vincent van Warmerdam (1956) gaat eigenzinniger te werk met Louisiana Story, een zwart-witfilm uit 1948. Zijn compositie, met soms een flard jazz en harde schrikeffecten, botst zo met de onderhuidse dreiging in het filmfragment dat je de twee niet samen beleeft maar als afzonderlijke media die toevallig tegelijkertijd worden opgevoerd. Joey Roukens (1982) gaat met zijn fragment uit de achtervolgingsfilm Ronin het conflict aan met de beelden: eerst pookt hij, synchroon met de film, de spanning flink op en vervolgens trekt hij muziek en film uit elkaar. Zo laat hij horen hoe je met nieuwe muziek een bestaande filmepisode kunt veranderen.

De kijker en luisteraar moet alle zeilen bijzetten om de gecoupeerde film en de compositie met elkaar samen te brengen. Frustrerend dat vervolgens de uitvoering van De wonderbaarlijke mandarijn van Béla Bartók - met alleen het orkest op het podium - het best werkte. Het is muziek met een verhaal, die zorgt voor suspense, ook zonder dat je het verhaal kent.

Het negentig jaar oude werk klinkt nog altijd nieuw, zeker in de enerverende uitvoering van dirigent David Robertson, met een hypnotiserend aandeel van de klarinetsectie van het Concertgebouworkest. Winst van de avond: door het voorgaande kreeg Bartóks suspense in je hoofd een andere vorm die concreter was dan in een gewone concertcontext. Automatisch zag je je eigen imaginaire film voorbijtrekken. 
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 14 september 2013

Vroegrijpe juweeltjes van Juan Crisóstomo de Arriaga

De Spaanse componist Juan Crisóstomo de Arriaga (1806-1826) heeft de muziekwereld geen stapels meesterwerken nagelaten. Een divertimento, drie strijkkwartetten en een opera waarvan alleen de ouverture bewaard is gebleven. Toch was hij er vroeg bij. Het divertimento bijvoorbeeld schreef hij als jochie van 11.
De opera Los esclavos felices (De gelukkige slaven) werd in Arriaga's geboorteplek Bilbao met enthousiasme begroet. Hij trok naar Parijs om les te nemen bij Cherubini en Fétis, de compositie- en vioolgoden van zijn tijd. Vlak voor zijn 20ste verjaardag, stierf hij daar aan tuberculose.

Het Israël Strijkkwartet laat horen hoe jammer dat is. Arriaga's kwartetten klinken fris, geweldig geïnspireerd en wonderlijk mooi gerijpt. Soms spelen de musici iets te weinig geconcentreerd en valt er een nootje uit de mand, maar aan de kwaliteit van Arriaga's muziek hoeft niemand te twijfelen.



Juan Crisóstomo de Arriaga
Strijkkwartetten
Israël String Quartet

Quintone

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Abdel Rahman El-Bacha's Beethovenmarathon


Abdel Rahman El-Bacha (Beiroet, 1958) is als midden-vijftiger nog altijd wat hij als jonge pianist was: een kennersgeheim. Om te ervaren hoe deze winnaar van het Elisabeth Concours jaren geleden alle werken voor piano solo van Chopin - dik over de tweehonderd stuks - speelde, moest je op reis. Naar het Provençaalse festival in La Roque d'Anthéron bijvoorbeeld.
Hij legde zijn marathon chronologisch af, polonaise na mazurka na etude, soms met meerdere concerten op een dag. Het leverde een uniek kijkje op in de ontwikkeling van de componist. Nu heeft hij de integrale Pianosonates van Beethoven opgenomen: tien cd's met 32 zuiver klassieke en compleet ontwortelde stukken. Opnieuw kun je met hem mee, op expeditie naar de ontstaansgeschiedenis van die werken.

Never a dull moment, dat geldt voor Beethoven maar ook voor Abdel Rahman El-Bacha. Na afloop van de lange sessie ben je gegarandeerd een inzicht verschaffende ervaring rijker. 

Beethoven: complete Sonates voor piano 
Abdel Rahman El-Bacha

Mirare








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Conspirare zingt filmisch werk van Kevin Puts

Bubbubbubbubbub. Zo snel als een vibrafoon met motor herhalen de koorzangers van Conspirare één toon. Even later wordt het kalm, alsof de wind is gaan liggen op het meer waarover de zwaan uit het lied dobberend zijn veren uitschudt.
Kevin Puts (41), componist uit St. Louis, Missouri en winnaar van de Pulitzer Prize, kan met zijn noten filmische beelden tevoorschijn toveren.

Dat doet hij in de koorwerken If I were a swan en ook in To touch the sky, op teksten van Moeder Teresa, Emily Brontë, Hildegard von Bingen en andere vrouwen die hij associeert met 'Das ewig Weibliche'. Het lukt hem ook in zijn Vierde symfonie, waarvoor hij inspiratie putte uit de oermelodieën van Amerika, die van de Indianen.

Het Symfonieorkest van Baltimore en chef-dirigente Marin Alsop hebben het DNA waarop Puts' muziek gedijt en tillen de uitvoering ver boven de middelmaat uit.


Kevin Puts
Conspirare, Symfonieorkest van Baltimore o.l.v. Marin Alsop

Harmonia Mundi








Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013

Notenkraakster

Interview met Olga Peretjatko
De jonge Russische sopraan Olga Peretjatko bestormt de grote podia, ook in Nederland. Wie is ze en waar komt ze vandaan?
Zelfs als ze razendsnel opklimt naar onwerkelijk hoge tonen hoor je het. Dwars door haar briljante capriolen heen klinkt diep paars fluweel, handelsmerk van de Russische sopraan Olga Peretjatko (33). Zo zweeft ze op haar cd Arabesque in een aria uit een Rossini-opera onbekommerd naar een hoge e, maar van ijzige kou is zelfs in deze stratosferische regionen niets te merken. De gloedvolle basis maakt haar stem niet alleen geschikt voor luchtige meisjesrollen maar ook voor het duister van Vier letzte Lieder van Richard Strauss. Zondagavond staat ze in het Muziekgebouw aan 't IJ met een programma waarin ook die andere kant van haar stem aan bod komt.
Peretjatko stoot opvallend snel door tot de grote podia van Salzburg, Berlijn en, verderop in het seizoen, de Metropolitan Opera. Op haar cd laat ze alvast een voorproefje horen van de rol van Elvira in I Puritani, de opera van Bellini waarmee ze New York wil veroveren.

Nog geen tien jaar geleden kon je haar tegenkomen in de zaaltjes van Berlijnse bejaardentehuizen. Met andere studenten aan de Hanns Eisler Hochschule gaf ze er miniconcerten: werkervaring en een broodnodige aanvulling op haar beursloze bestaan.

Voor een nieuwe productie van De tsarenbruid van Rimsky-Korsakov is ze terug in Berlijn, waar ze nog altijd een woning aanhoudt.

Door de telefoon klinkt haar heldere schaterlach als ze in soepel Duits vertelt hoe haar carrière er van de grond kwam. 'Duizenden keren heb ik voorgezongen - voor dirigenten, zaaleigenaren, impresario's, noem maar op. In januari 2005 kreeg ik mijn eerste rol in een Rossiniopera: L'occassione fa il ladro, of liever gezegd Gelegenheit macht Diebe, want we zongen de Duitse vertaling. Dat was in Saalbau Neukölln, een piepklein theatertje, maar een van de bezoekers vertelde erover aan de organisator van een Meyerbeerproject. Die zocht juist op dat moment een sopraan. Ik mocht hem een paar opnamen sturen en werd uitgenodigd.'

Die prille ervaring is nog altijd te beluisteren: cd-maatschappij Naxos legde de uitvoering van Meyerbeers Semiramide vast op cd.

Prettige bijkomstigheid: bij de voorstelling was Rossinispecialist Alberto Zedda aanwezig. Hij nodigde Peretjatko terstond uit om les te nemen aan zijn Accademia Rossiniana, broedplaats voor aanstormend operatalent in het Italiaanse Pesaro. Het verblijf daar heeft haar veel opgeleverd. Ze is er getrouwd met de dirigent Michele Mariotti, zoon van de intendant van het Rossinifestival en een even snel rijzende ster als zijzelf. De invloed van de Accademia is nog goed te horen: de gein van het coloratuurzingen, de snelle opeenvolging van salto mortales waar Rossini geliefd en berucht om werd, heeft Peretjatko tot een Italiaans hoog niveau gecultiveerd.

In Nederland kunnen we daarvan getuigen. Al vroeg in haar carrière viel ze op bij stemmenspeurders van de Nederlandse Opera en de ZaterdagMatinee. Haar rollen in Le rossignol, Il Turco in Italia en La scala di seta leverden haar duizenden nieuwe fans op.

'De reacties op mijn optredens in Amsterdam zijn onvergetelijk, maar daarnaast heb ik er ook andere mooie ervaringen opgedaan. Een Rossini-opera is natuurlijk altijd een succes, maar ze durven het daar ook aan om Kitesj, van Rimsky-Korsakov, op het programma te zetten. Ik zat in de zaal en heb de hele avond gehuild. Als Russische begrijp je zijn symbolen meteen, maar het was zo ontroerend te zien dat mensen die niet Russisch spreken ze ook konden plaatsen.'

Haar lerares in Berlijn ziet ze nog geregeld, maar sinds kort neemt ze ook lessen bij de Italiaanse sopraan Mariella Devia. 'Mariella is mijn grote voorbeeld. Op haar 65ste zingt ze nog als een engel. Ze heeft een ongelooflijke techniek en een eindeloze adem, precies wat ik me ook zou wensen.

'Als zanger moet je voortdurend bezig zijn met je techniek. Dat is de basis die ervoor zorgt dat een stem gezond blijft. Je lichaam verandert constant en je stem verandert mee. Daarom leg ik al mijn repetities en voorstellingen vast op een recorder. Thuis analyseer ik die opnamen.'

Voluit zingen doet ze alleen als het echt moet en als het enigszins kan werkt ze met sängerfreundliche dirigenten.

In Salzburg had ze het deze zomer getroffen. Marc Minkowski stond op de bok. Ze kent hem van Les musiciens du Louvre uit Parijs, waar ze vier jaar geleden Susanna zong in Mozarts Figaro. Nu stond er opnieuw een Mozartopera op het programma, Lucio Silla.

'Marc is een feest om mee te werken. Les musiciens du Louvre spelen op historische instrumenten die lager zijn gestemd. Dat maakt het voor een sopraan een stuk comfortabeler. En waarom zou je niet wat lager zingen? Uiteindelijk heeft het destijds ook zo geklonken. Als je dat vergelijkt met de Wiener - die stemmen hun instrumenten nog hoger dan de meeste andere moderne orkesten. De strijkers spelen natuurlijk geweldig, maar onze menselijke stem is nog altijd dezelfde als twintigduizend jaar geleden. Die hoge noten zingen is toch ook een soort energieverspilling', zegt de koningin van het klankfirmament.

In het Muziekgebouw aan 't IJ strooit ze zondag weer gul met topnoten in een programma met vogelliederen: leeuweriken, een koekoek en een zwaan in het Frans, Spaans en Russisch. En natuurlijk het 'Lied van de nachtegaal' uit Stravinsky's Le rossignol, de voorstelling waarmee ze zich als onbekende sopraan in één klap op de kaart zette.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 11 september 2013


De Russische sopraan Olga Peretjatko werd op 21 mei 1980 geboren in St. Petersburg. Ze begon haar muzikale carrière op haar 15de, in het kinderkoor van het Mariinsky Theater. Ze won de tweede prijs op Operalia, het wereldkampioenschap voor jonge operatalenten. Haar repertoire bestrijkt werk van Händel, Mozart, Wagner en Strauss.

donderdag 19 september 2013

De musici maken dreiging en verrukking in Wagners noten voelbaar

Wagner: Die Walküre. De Nederlandse Opera. Regie: Pierre Audi 

Met Christopher Ventris, Catherine Naglestad, Günther Groissböck, Thomas Johannes Mayer, Catherine Foster, Doris Soffel, Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Amsterdam, Muziektheater, 20/4. T/m 12/5

Het blijft indrukwekkend: de tegenstelling tussen de mythische dimensies van het decor en de fysieke nabijheid van goden, Walküren en mensen op het podium van het Amsterdamse Muziektheater. In Die Walküre, de meest erotische episode uit Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner, steekt de halfronde catwalk waarop de zangers bewegen zo ver de zaal in dat de rimpeltjes van de oude godin Fricka te zien zijn, net als de huig van Sieglinde (een fenomenaal zingende Catherine Naglestad). Als zij in haar geliefde haar broer Siegmund herkent, mijmert ze op fluistersterkte: 'Ik heb je eerder gezien.' Ze komt zo dicht bij dat de zaal van het Muziektheater lijkt te slinken tot huiskamerformaat.



In de oksel van de halve cirkel speelt het Nederlands Philharmonisch Orkest, de hele avond zichtbaar voor het publiek. Akoestisch is dat verre van ideaal. De klanken van de zes harpen, de pauken, de hoorns komen afzonderlijk de zaal in, onvermengd met de andere instrumenten op het podium. Toch lukt het de musici dreiging en verrukking, strijdlust en gelatenheid in Wagners noten voelbaar te maken.

De visie van dirigent Hartmut Haenchen heeft zich de afgelopen jaren op een interessante manier ontwikkeld. In zijn nieuwe interpretatie legt hij de nadruk op de menselijkheid van de goden en halfgoden. Hij overspoelt je niet met Wagners grote gemoedsgolven maar legt het gewoel op sommige momenten stil. Een enkele keer verbrokkelen daardoor de wervelende onderstromen, maar vaker geeft hij de zangers én het publiek ruimte om de enerverende noten te verwerken. Dan hebben die rustmomenten een weldadig effect - niet alleen voor het publiek, zeker ook voor de zangers.

Zo'n moment is er als de godin Fricka (Doris Soffel) zich wil wreken op haar overspelige echtgenoot Wotan. Dan kolkt het op het podium, maar direct nadat ze is vertrokken, laat de oppergod zijn kwetsbaarheid zien. De bariton Thomas Johannes Mayer, die als Wotan niet uitblinkt in gezaghebbende donderkracht, bloeit op als hij in die momenten van rust uitweidt over zijn motieven en over zijn liefde voor zijn mensenzoon Siegmund.

Dat doet hij in een dialoog met zijn dochter Brünnhilde (Catherine Foster). Ook zij ontwikkelt zich na haar Hojotoho jubelende entree tot een bespiegelende, warmvoelende vrouw. Fosters buitengewoon krachtig ontwikkelde hoogte heeft haar een contract in het Wagnerwalhalla Bayreuth opgeleverd. Zangtechnisch blijft haar lage register daarbij achter, juist in de minder flamboyante gedeelten ziet ze kans haar Brünnhilde verdieping te geven.

De warmste noten zijn voor Christopher Ventris (Siegmund). Zijn stem kan flonkeren en verleiden maar hij moet kracht zetten om zijn lange, veeleisende monologen tot een goed einde te brengen. Daar heeft de bas Günther Groissböck geen last van. Als Hunding, de brute echtgenoot van Sieglinde, is hij vocaal oppermachtig.

Aan het einde van de avond, na vijf uur spanning en immense muzikale prestaties, breekt de aarde open. Uit een wolk van stoom schuiven kolossale plexiglasblokken het speelvlak op. Siegfried kondigt zich aan, de zoon van Siegmund en Sieglinde, naamgever van de aflevering van Der Ring des Nibelungen waarmee eind augustus de cyclus wordt vervolgd.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 22 april 2013

Versmeltende klanken, perfect getimede noten en een wijd open gezette volumeknop

Mendelssohn en Henze. Genia Kühmeier, Bernarda Fink, Michael Schade, Groot Omroepkoor, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Amsterdam, Concertgebouw, 17/4 Herhalingen: 19/4, 21/4
'Heerlijk om met hem te werken. Het is licht, sprankelend, verfrissend en dirigeertechnisch heel duidelijk, dus makkelijk spelen', meldt een van de musici als de deuren van het Concertgebouw dichtvallen. Het eerste concert van Riccardo Chailly met het Concertgebouworkest sinds hij daar als chef-dirigent vertrok, is achter de rug. Na negen jaar is de vervelende sfeer rond zijn afscheid verdampt. Een groot gedeelte van het orkest is jong en werkt voor het eerst met de man die er zestien jaar lang aan het roer stond en het orkest vertrouwd maakte met 20ste-eeuwse componisten als Varèse, Berio en Sciarrino. 

Voormalige chef Riccardo Chailly was voor het eerst terug bij het Concertgebouworkest

Ook bij zijn terugkeer maakt hij het zich niet gemakkelijk. Hij kiest voor louter werken die hij niet eerder met het Concertgebouworkest heeft uitgevoerd: Elogium Musicum van Hans Werner Henze (1926-2012) - een première voor Nederland - en Felix Mendelssohns Tweede symfonie Lobgesang, waarmee hij na zijn vertrek uit Amsterdam zijn chef-dirigentschap van het Gewandhausorchester in de Mendelssohnstad Leipzig inluidde. 

Het is een compositie die als orkestwerk begint, met stoere trombones en een klarinetsolo die de sfeer zeldzaam mooi liet omslaan naar een verstilde zangerigheid. Maar Chailly is ook de man van het uitvergrote fortissimo, waarbij de volumeknoppen wijd open gaan. Als na het instrumentale openingsdeel het Groot Omroepkoor inzet met Alles was Odem hat, lobe den Herrn klinkt dat eerder als een dreigement dan als lofzang. Pas in de fijn gedoseerde sopraansolo van Genia Kühmeier, in de tenoraria van Michael Schade en in het duet van Kühmeier en mezzosopraan Bernarda Fink hoor je Chailly's liefde voor de stem terug. 

Elogium Musicum gaat over snelle, sterke haviken die elkaar door de dood verliezen. Er komen gieren voorbij, kraaien en cicaden. Pas aan het slot komt er troost en verzoening. Hans Werner Henze schreef het vlak na de dood van zijn geliefde en gaf het felgekleurde noten mee, van een koor dat wild dissonerend uitwaaiert maar even later kan samenvloeien in één serene toon. Het orkest breidde hij uit met piano, celesta, saxofoon en een fikse groep slagwerkers. Naast de versmeltende klanken van de strijkers liet Chailly voor zijn slagwerkers de hardste stokken aanrukken. Ze leverden perfect getimede noten maar ook striemende kou die afleidde van de introverte kracht van de compositie. 

Het concert werd opgedragen aan de Britse dirigent Sir Colin Davis, die het afgelopen weekeinde overleed. 

Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 19 april 2013

Emmanuel Pahud hinkstapt geraffineerd door fluitconcert van een honderdjarige

Carter, Mozart, Schubert, Honegger. Emmanuel Pahud, Radio Kamerfilharmonie o.l.v. Michael Schønwandt. Amsterdam, Concertgebouw, 6/4.
Op een doordeweekse dag kun je Emmanuel Pahud (Genève, 1970) gewoon aantreffen in de houtblazersgroep van de Berliner Philharmoniker. Nauwelijks minder vaak staat de fluitist voor op het podium: bij de London Philharmonic, bij het Symfonieorkest van de Beierse Omroep, bij het orkest van het Mariinski Theater. Die twee kanten, het versmelten in de groep en het fiere solospel, sijpelden door in zijn optreden in de ZaterdagMatinee.

Emmanuel Pahud

Zo hoorde je hem in de Nederlandse première van het Fluitconcert van Elliott Carter geraffineerde hink-stap-sprongen maken van het hoogste naar het laagste register, maar kon hij zich ook terugtrekken in een onderonsje met zijn collega-fluitisten van de Radio Kamerfilharmonie. Carters Fluitconcert is een werk dat met de deur in huis valt. In het felle eerste akkoord lijkt hij alle tonen van zijn compositie te willen vatten, maar onmiddellijk neemt hij terug. Een harp en houten slagwerkinstrumenten laten de sfeer omslaan naar een breekbaarheid die vaker terugkomt in het stuk. 

Carter schreef zijn concert in 2008, hij werd toen 100, maar de frivole kleurspatten van de piano en de zacht brommende fagot onder de fluisterende koperblazers verraden een jonge, lenige geest. In de compositie gebeurt van alles tegelijk. Korte trompettonen gaan in de ene richting terwijl de houtblazers met een langgerekte zanglijn een andere afslag nemen. De solofluit vlindert ertussendoor en speelt een schitterend duet met de piccolo in het orkest. Carter houdt zijn gelaagde stelsel van klanken transparant zodat in de meest complexe samenklanken ruimte is voor iedereen. 

Tegenover de oude Carter zette Pahud het Fluitconcert KV 314 van een jonge Mozart. Met de alert spelende musici van de Radio Kamerfilharmonie dempte hij de klank van zijn instrument zodat het leek alsof hij door een gaasje blies. Verderop, in het vuur van de cadens, koos hij een zo spectaculair hoog tempo dat het leek of er twee stemmen tegelijk klonken. 

Chef-dirigent Michael Schønwandt combineerde de fluitconcerten met een tintelend lichte uitvoering van Schuberts jonge Derde symfonie en de Tweede symfonie van de Zwitser Arthur Honegger (1892-1955), een somber werk uit de Tweede Wereldoorlog dat met karige motieven door en door ploegt. Zelfs als de trompet zich bij de strijkers voegt, komt er nauwelijks een dimensie bij. Zo stond je na een geweldig geïnspireerd concert toch buiten met een zwaar gevoel in je maag.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 9 april 2013

Ingo Metzmacher gaat tot het uiterste in kracht, timing en nuances

Bruckner, Hartmann. Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Ingo Metzmacher. Amsterdam, Concertgebouw, 30/3.
De muziek van Karl Amadeus Hartmann (1905-1963) is niet voor watjes. Vier maanden geleden verbleekte het publiek van de ZaterdagMatinee toen ze de heren van het Groot Omroepkoor het Florian-Geyer Lied hoorden schallen. Jaren nadat Hartmann het had gebruikt in zijn anti-oorlogsopera Simplicius Simplicissimus werd het het lijflied van de SS. Ook in minder plastische composities slingert hij je van koudwaterbad naar tropische jacuzzi en omgekeerd.

Hartmannspecialist Ingo Metzmacher

In zijn Achtste symfonie, zijn laatste, is het een schril schreeuwende klarinet die je haren recht overeind laat staan. Meteen daarna strijkt Hartmann je over de bol met een altvioolsolo die door de combinatie met houten slagwerkinstrumenten nog warmer klinkt. 

De wisselbaden komen terug, met drie fluiten als ultieme kouverstrekkers. Maar als alle extremen hun werk hebben gedaan, heb je het gevoel dat er nog iets anders is gebeurd. Je hebt kennis gemaakt met een klankwereld waarin elk motiefje, iedere stem in het orkest tot het uiterste is doorontwikkeld, net zolang tot de moleculen ervan zijn komen bovendrijven - onderdelen van een periodiek systeem van deeltjes die alleen in Hartmanns universum thuishoren. 

Het Radio Filharmonisch Orkest laat dit seizoen in de ZaterdagMatinee alle symfonieën van Hartmann voorbij komen. Deze Achtste vormt daarvan het groteske hoogtepunt. Met de dirigent Ingo Metzmacher hebben ze een specialist in huis. De voormalige chef van de Nederlandse Opera is een van de grootste verdedigers van Hartmanns oeuvre. 

Spannend was de combinatie met de Negende symfonie van Anton Bruckner. Ook hij zette, een kleine eeuw voor Hartmann, extreem verschillende klankblokken tegenover elkaar, met soms alleen een moment van stilte daar tussenin. De Negende is ook voor Bruckner zijn laatste symfonie. Hij stierf voordat hij het kon voltooien waardoor de compositie eindigt in trage, zachte klanken. 

Zeldzaam aangrijpend waren de momenten waarop de strijkers hun snaren tokkelen. Dan ging Metzmacher tot het uiterste - in kracht, in timing en in nuances. Maar in zwaardere passages liep hij te hard van stapel. Daardoor bleven er te vaak momenten over waarin de spanning in de compositie verder ging, maar het orkest zijn mogelijkheden al had opgebruikt. Bij Hartmann kon zulke felheid geen kwaad. Bij Bruckner haalde die de angel uit de compositie.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 3 april 2013