zondag 25 maart 2012

Intriges op en achter podium Reisopera

Figaro, gravin en graaf foto: H&C Baus

Opera
Mozart: Le nozze di Figaro. Nationale Reisopera. Regie: Gijs de Lange. John Chest, Johanni van Oostrum, Claire Ormshaw, John Molloy, Karin Strobos, Erik Slik, Arwel Huw Morgan, Christine Tocci, Julia Westendorp, Koor van de Nationale Reisopera, Nederlands Symfonieorkest o.l.v. Jan Willem de Vriend. Enschede, Wilminktheater, 24/3. Tournee tot 21/4. Uitzending: 14/4 via Radio 4.

De première van Le nozze di Figaro is doorgegaan alsof er in Enschede niets aan de hand is. Buiten de bühne is er een oorlog losgebrand tussen de Nationale Reisopera en de orkesten van Jan Willem de Vriend maar op het podium van het Enschedese Wilminktheater stonden de dirigent en de operacast voor het oog eensgezind naast elkaar. De strijd gaat om de 3,5 miljoen euro die de staatssecretaris wil besteden aan een opera-instelling in het oosten van het land. Eind januari toverde De Vriend samen met orkestdirecteur Harm Mannak ineens een nieuwe, concurrerende organisatie uit de hoge hoed, Stichting Opera Aurora, dat de miljoenen naar zich toe wil trekken. Als ze daarin slagen, betekent dat het einde van de Reisopera. De intriges van Mozarts Conte di Almaviva halen het niet bij de Twentse werkelijkheid.
Voor die hoofdrol in Figaro heeft de Reisopera intussen een topsolist weten te strikken: de Amerikaan John Chest, die zijn entree maakte in een afzichtelijk felblauwe onderbroek die dankzij een steeds openvallende kamerjas voortdurend in beeld was. Chests stoere baritonstem heeft de internationale klasse die de Reisopera dankzij een mooie reputatie wel vaker weet aan te trekken. Met John Molloy als Figaro, zijn concurrent in de liefde, en de Nederlandse tenor Erik Slik als muziekleraar Basilio, hield hij het niveau van de mannenrollen op een hoog peil. Bij de vrouwen moest Claire Ormshaw (Susanna) met een kleine stem de mannen het hoofd op hol zingen en bleef ook de vocale uitstraling van Karin Strobos (Cherubino) aan de bescheiden kant. De echte sfeer moest komen van Johanni van Oostrum, die in haar aria ‘Porgi amor’ soms intonatieproblemen had maar na de pauze revanche nam met een aangrijpend gezongen ‘Dove sono’.
De zangers hadden het niet gemakkelijk met de onsamenhangende regie van Gijs de Lange. Tegen het decor van een oude fabriekshal moesten zij met een parodie op de danspasjes van Michael Jackson, verstoppertje spelen of recht vooruit de zaal in zingen de spanning op peil zien te houden. Wie hard zijn best deed, kon zich bij de metershoge gedrapeerde groene gordijnen van decorontwerper Yvon Muller een bos voorstellen, maar wie even de aandacht liet verslappen waande zich in het interieur van de goede oude Jordanese tante Leen.
In de orkestbak speelde het Nederlands Symfonieorkest, zo wil het Orkest van het Oosten tegenwoordig heten, in kleine bezetting. Jan Willem de Vriend hield zangers en orkest mooi bij elkaar maar had verzuimd de continuospelers in te wijden in de kunst van het recitatiefbegeleiden. Die vele verhalende passages smeken om een fantasievolle, vitale aanpak. In plaats daarvan legden ze de voorstelling stil. Zelfs een ster als John Chest kreeg het niet voor elkaar hem in het laatste bedrijf nog vlot te trekken.
Biëlla Luttmer 
de Volkskrant, 26 maart 2012

maandag 19 maart 2012

Valeri Gergjev terug bij KCO

Dirigent Valeri Gergjev

Muziek
Sibelius, Prokofjev, Dutilleux. Leonidas Kavakos, Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Valeri Gergjev. Amsterdam, 16/3.
Valeri Gergjev en Leonidas Kavakos, een grotere tegenstelling is nauwelijks te verzinnen. Toch stonden ze samen op het podium van het Amsterdamse Concertgebouw – de Russische dirigent met de strakke kaken van een generaal en de Griekse violist die met zijn lange sluike haar steeds meer op John Lennon gaat lijken. Hij is musicus met de andere musici op het podium: voor het spelen krijgen zijn collega’s aan de eerste lessenaars van het Koninklijk Concertgebouworkest geen formele handdruk maar een omhelzing. Het zette de toon voor een uitvoering van het Vioolconcert van Sibelius waarin Gergjevs kaken ontspanden en waarin de tedere klanken van Kavakos’ viool weerklonken in de sfeer van het orkest.
Er was vooral met spanning uitgezien naar de wisselwerking tussen Gergjev en het Concertgebouworkest, een hernieuwde kennismaking die meer dan zestien jaar op zich heeft laten wachten. De voormalige chef van het Rotterdams Philharmonisch Orkest geldt als een dirigent die de magie in de composities van Sjostakovitsj en Prokofjev aan de oppervlakte kan brengen. Tegelijkertijd is hij een man die met zijn grillige gedrag menig orkestlid tot wanhoop drijft.
Destijds dirigeerde hij een puur Russisch programma, nu begon hij met Métaboles, een compositie uit 1964 van de Fransman Henri Dutilleux, die zijn basisidee partikeltje voor partikeltje van gedaante laat veranderen. Strak geëtste houtblazerstonen transformeren in uitgegomde vegen van de strijkers. Zeven slagwerkers en een uitgebreide groep blazers morrelen aan de texturen van een toon: ze maken hem weker of geven hem een venijnige scherpte.
In handen van Gergjev werden die eigenschappen nog eens uitvergroot. Luid werd daverend, zacht kreeg onder zijn vlinderende handbewegingen het karakter van adem die langs je wang strijkt. Gergjevs Dutilleux is een andere dan we gewend zijn, eentje met meer bite en minder Frans gevoel voor timbres, maar de compositie kon die grootse aanpak goed verdragen.
In Prokofjevs Vijfde symfonie kwam alles samen: Gergjevs kracht en de onwaarschijnlijke potentie van het Concertgebouworkest, dat zich in het allegro marcato liet opdrijven tot een uitzinnig gepassioneerde dans – een droomuitvoering, op de grens van het technisch haalbare, en het emotioneel bevattelijke, maar daardoor onweerstaanbaar spannend.
De meeste sympathie was voor Kavakos, die zich in alle kwetsbaarheid aan zijn publiek liet zien en als toegift in zijn eentje een hondsmoeilijke bewerking van een simpele gitaarmelodie speelde. Hij kreeg er evenveel applaus voor als Gergjev voor zijn magistrale Prokofjev.
Biëlla Luttmer   
de Volkskrant, 19 maart 2012

woensdag 14 maart 2012

Magistrale Meesters


Arthur en Lucas Jussen op het jubileumconcert foto: Dennis Sies

Reportage
25 jaar serie Meesterpianisten. Aldo Ciccolini, Jevgeni Kissin, Jean-Yves Thibaudet, Alfred Brendel, Nikolaj Loeganski, Alexander Gavrylyuk, Severin von Eckardstein, Lucas en Arthur Jussen. Amsterdam, Concertgebouw, 11/3.
Marco Riaskoff heeft niet gejodeld. De impresario van de serie Meesterpianisten, in kleine kring beroemd om zijn beheersing van de alpiene jubel, had in een interview aangekondigd dat hij in jodelen zou uitbarsten als Martha Argerich de mystery guest zou zijn die tijdens de viering van zijn 25-jarig jubileum de trap in het Concertgebouw zou afdalen. Ze kwam niet. En ook Maria João Pires, Arcadi Volodos en de presentator Paul Witteman moesten het laten afweten.
Het verjaarsconcert van zijn serie werd er nauwelijks minder bijzonder door. Met Koningin Beatrix als eregast, met Prins Maurits en Prinses Marilène en met muzikale coryfeeën als Frank Peter Zimmermann, Elly Ameling, Theo Olof en Jan Wijn vierden 2000 liefhebbers Riaskoffs betekenis voor het Nederlandse muziekleven. 
Voor Riaskoff zelf was het programma zorgvuldig geheim gehouden. Hij zag vanaf zijn plek op het frontbalkon een unieke stoet pianisten voorbijtrekken: de gelauwerde meesters Aldo Ciccolini, Jevgeni Kissin, Jean-Yves Thibaudet, Nikolaj Loeganski, Alexander Gavrylyuk, Severin von Eckardstein en de jonge Nederlandse broers Lucas en Arthur Jussen – een blijk van erkentelijkheid voor de vele jaren waarin hij zich niet alleen onderscheidt door zijn neus voor niveau maar ook door de toewijding en zorg waarmee hij zijn musici onthaalt. Daardoor is ‘Amsterdam’ een begrip geworden in de internationale pianistenwereld.
Behalve boeiende vergelijkingen tussen klankgevoel, trefzekerheid, lef en kippenvelpotentie van de musici bood de avond een onverwachte blik achter de schermen. Het publiek op het frontbalkon liep de kans Jevgeni Kissin tegen het lijf te lopen, die achter de deur naar het podium stilletjes stond te luisteren naar het spel van zijn collega’s.
Zichtbaar voor iedereen was het ontroerendste moment van de avond: Scarlatti’s Sonate K380 door de bijna 87-jarige Aldo Ciccolini. De sfeer was sereen en bezonken maar de spieren in zijn vingers hadden de tintelende snelheid van een twintigjarige.  
Zelfs in dit gezelschap van giganten waren er opmerkelijke uitschieters. De 27-jarige Oekraïner Alexander Gavrylyuk smolt in een bewerking van Rachmaninovs Vocalise de hamers in de vleugel om tot één tere zangstem en tartte vervolgens de wetten van de zwaartekracht in zijn uitvoering van de vliegensvlugge Tarantella uit Liszts Venezia e Napoli.
Jevgeni Kissin, de 41-jarige Rus die tegenwoordig in Parijs woont, zorgde in het Tweede scherzo van Chopin voor een sensatie. De Steinway werd onder zijn handen een symfonieorkest, waarin evenveel ruimte was voor tinkelende harpen en zoete violen als voor daverende koperblazers.
En de mystery guest, de negende Meester? Dat was Alfred Brendel, de oude titaan die 3½ jaar geleden afscheid nam in de serie en nu niet optrad als pianist maar als verteller van zijn eigen, absurdistische verhalen. Zijn Duits gekleurde Engels was moeilijk te volgen, maar uit flarden viel op te maken dat het ging over een pianist met een extra wijsvinger, het verschil tussen gerookte en gekookte piano’s en ‘the famous house of Bösenstein’. Aan het slot van zijn optreden legde hij toch nog één vinger op een toets van de Steinway, op de plek met de magische klank voor pianisten van over de hele wereld – het podium van de serie Meesterpianisten.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 13 maart 2012

Licht op Bulsink


Componist Wilbert Bulsink

Cage, Termos, Janssen, Padding, Bulsink. René Eckhardt, Doris Hochscheid, ASKO|Schönberg o.l.v. Bas Wiegers. Licht: Floriaan Ganzevoort. Amsterdam, Muziekgebouw aan ’t IJ, 8/3. Uitzending op 22/3 via Radio4.
Als de musici van het ASKO|Schönberg op het punt staan te beginnen aan Expres(s), een stuk van Paul Termos, gaat ineens het zaallicht aan. Op het podium wordt het op datzelfde moment donker. Even denk je aan een dronken technicus, maar als voor de inzet van een werk van Martijn Padding zoeklichten in de gezichten van het publiek schijnen, weet je: dit is geënsceneerde ongemakkelijkheid, bedoeld als opmaat voor Dust storm, een nieuwe compositie van Wilbert Bulsink (1983).
Samen met lichtontwerper Floriaan Ganzevoort heeft hij zich verdiept in de manier waarop geluid en licht de perceptie van een ruimte kunnen veranderen. Ganzevoort liet Bulsink zijn filmpjes zien van zandstormen in Texas. Op het eerste gezicht zijn het statische beelden: de storm sluipt uit een onbeweeglijke horizon naderbij, maar ineens zie je niets meer en is je besef van tijd en afstand verdwenen.
Hun samenwerking heeft een fascinerend stuk opgeleverd dat fris afsteekt tegen de vertrouwd ontregelende werken van ASKO-huiscomponisten Termos, Janssen en Padding. Bulsink proeft de afzonderlijke smaken van een fluit, een trombone, klarinet, cello en stapelt ze op elkaar tot ze samen één stijgende lijn vormen. Daaronder zoemt een laagje strijkers. Terwijl de musici spelen, glijden lichten langs een piano, een groepje blazers, een clubje slagwerkers. Anderen moeten zich in het donker zien te redden op hun snaren en toetsen. Bulsink laat dezelfde stijgende lijn van gedaante veranderen met andere instrumentencombinaties en uitmonden in een onwerkelijke, spookachtig hoge viool. Ver in de diepte zuchten een contrabas en een cello. In een korte epiloog schijnt fel tl-licht op het publiek. De musici spelen in het donker een scherp akkoord dat langzaam een andere kleur aanneemt – en ineens is het allemaal voorbij.
Jammer dat ook het geniale Concerto for Prepared Piano and Chamber Orchestra van John Cage aan de speciale effecten moest geloven. Het kreeg een lichtbad van zinloos gemeen groen. Dat had gelukkig geen invloed op de uitstekende uitvoering van het ASKO|Schönberg en dirigent Bas Wiegers of op de razend knap gespeelde solopartij van René Eckhardt.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 10 maart 2012