dinsdag 12 mei 2009

Radu Lupu zet de zintuigen op scherp



Elke keer dat Radu Lupu een concert geeft, wordt de geschiedenis een stukje opgerekt. De woest bebaarde Roemeen, geboren in 1945, speelt piano op een manier die al bijna was verdwenen maar die hij met het ouder worden steeds prominenter terughaalt. Het is een manier die hoort bij een tijd waarin zangers hun kwetsbaarheid toonden, een tijd waarin een orkest kon klinken als een kamermuziekstrijkje, een tijd waarin je niet hoefde te schreeuwen om gehoord te worden.
Lupu heeft met zijn stille klankwereld een groot publiek van liefhebbers opgebouwd. In de serie Meesterpianisten speelde hij voor een uitverkochte zaal drie korte, vroege sonates van Beethoven en de laatste, monumentaal lange Sonate D 960 van Schubert. Het licht was gedempt, de grote Steinwayvleugel tot in de finesses afgeregeld.
De robuuste begeleidingsakkoorden die Beethoven onder de fragiele melodielijn van zijn Sonate op. 14/1 zette, dunde hij uit tot er weinig meer overbleef dan een warm kloppende puls. Pas in de Sonate op. 13, de ‘Pathétique’, liet hij even zijn spierballen rollen.     
Die gedempte toon hield ook in de Schubertsonate stand maar hier kwam er, ook door de lengte van het stuk, een extra dimensie bij. Lupu richtte zijn aandacht op een deel, een frase, een klank en liet die vervolgens weer uitwaaieren naar het geheel. Steeds opnieuw koos hij momenten die hij uitlichtte, niet door zijn stem te verheffen maar juist door een andere tere tint te kiezen uit zijn oneindig verfijnde palet. Door die detaillering zette hij de zintuigen op scherp en liet hij de tijd stilstaan.  
Pas tijdens zijn laatste toegift, Schuberts Impromptu op. 90/2, bracht een rinkelend mobieltje de zaal weer terug in het hier en nu.  
Beethoven, Schubert. Radu Lupu, piano. Amsterdam, Concertgebouw, 10/5. 
de Volkskrant, 12 mei 2009