Dirigent Valeri Gergjev
Muziek
Sibelius, Prokofjev, Dutilleux. Leonidas Kavakos, Koninklijk
Concertgebouworkest o.l.v. Valeri Gergjev. Amsterdam, 16/3.
Valeri Gergjev en Leonidas Kavakos, een grotere
tegenstelling is nauwelijks te verzinnen. Toch stonden ze samen op het podium
van het Amsterdamse Concertgebouw – de Russische dirigent met de strakke kaken
van een generaal en de Griekse violist die met zijn lange sluike haar steeds meer
op John Lennon gaat lijken. Hij is musicus met de andere musici op het podium:
voor het spelen krijgen zijn collega’s aan de eerste lessenaars van het
Koninklijk Concertgebouworkest geen formele handdruk maar een omhelzing. Het
zette de toon voor een uitvoering van het Vioolconcert van Sibelius waarin
Gergjevs kaken ontspanden en waarin de tedere klanken van Kavakos’ viool
weerklonken in de sfeer van het orkest.
Er was vooral met spanning uitgezien naar de wisselwerking
tussen Gergjev en het Concertgebouworkest, een hernieuwde kennismaking die meer
dan zestien jaar op zich heeft laten wachten. De voormalige chef van het
Rotterdams Philharmonisch Orkest geldt als een dirigent die de magie in de
composities van Sjostakovitsj en Prokofjev aan de oppervlakte kan brengen.
Tegelijkertijd is hij een man die met zijn grillige gedrag menig orkestlid tot
wanhoop drijft.
Destijds dirigeerde hij een puur Russisch programma, nu
begon hij met Métaboles, een compositie uit 1964 van de Fransman Henri
Dutilleux, die zijn basisidee partikeltje voor partikeltje van gedaante laat
veranderen. Strak geëtste houtblazerstonen transformeren in uitgegomde vegen
van de strijkers. Zeven slagwerkers en een uitgebreide groep blazers morrelen
aan de texturen van een toon: ze maken hem weker of geven hem een venijnige
scherpte.
In handen van Gergjev werden die eigenschappen nog eens
uitvergroot. Luid werd daverend, zacht kreeg onder zijn vlinderende handbewegingen
het karakter van adem die langs je wang strijkt. Gergjevs Dutilleux is een
andere dan we gewend zijn, eentje met meer bite en minder Frans gevoel voor timbres,
maar de compositie kon die grootse aanpak goed verdragen.
In Prokofjevs Vijfde symfonie kwam alles samen: Gergjevs
kracht en de onwaarschijnlijke potentie van het Concertgebouworkest, dat zich
in het allegro marcato liet opdrijven tot een uitzinnig gepassioneerde dans –
een droomuitvoering, op de grens van het technisch haalbare, en het emotioneel
bevattelijke, maar daardoor onweerstaanbaar spannend.
De meeste sympathie was voor Kavakos, die zich in alle kwetsbaarheid
aan zijn publiek liet zien en als toegift in zijn eentje een hondsmoeilijke bewerking
van een simpele gitaarmelodie speelde. Hij kreeg er evenveel applaus voor als
Gergjev voor zijn magistrale Prokofjev.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 19 maart 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten