Vergankelijkheid en stilstand. In muziek kun je het laten horen, meent Andreas Staier. Zondag speelt hij in het Concertgebouw in Amsterdam.
Als Andreas Staier (57) aan een uitvoering werkt, kan het zomaar gebeuren dat hij de piano- of klavecimbelpartij
weg schuift. Midden in het stuk legt hij de noten van de componist naast zich
neer. Zijn blik dwaalt af en dan, ineens, gaat de muziek verder. En toch ook
niet. De vorm en het karakter blijven maar Staier kiest zijn noten zelf. Improviserend
zoekt hij een eigen, unieke weg om toegang te krijgen tot de wereld van een
componist die honderden jaren geleden leefde. Het past bij de frisse,
experimenteergrage musicus die niets voor vanzelfsprekend aanneemt.
‘Het helpt, dat improviseren. Het maakt dingen eenvoudiger’,
legt hij uit aan de ontbijttafel in zijn Antwerpse hotel. ‘Een componist
schrijft zijn stuk, zet zijn noten op papier. Maar die noten zijn maar het topje
van de ijsberg, het stukje wat je aan de oppervlakte ziet. Natuurlijk kun je –
plok – zo’n noot spelen. Maar er is meer. Als ik aan een stuk begin, weet ik
nog niet precies wat dat is, maar ik ga ernaar op zoek. Ik zet de muziek stop
en ga vragen stellen: zo, en hoe zou ík dit stuk nu verder hebben gecomponeerd?
Er zijn in een compositie dingen die je van tevoren hoort aankomen maar je komt
ook op plekken die een andere kant op gaan. Dat spel met verwachtingen is het
wezen van muziek, van een kunst die zich in de tijd ontwikkelt. Je
verwachtingen worden bevestigd, maar soms juist niet. Dan gebeurt er plotseling
iets anders. Ineens is er een schok, of een gekke wending. Om dat levendiger te
voelen, om dichterbij de muziek te komen, kan improvisatie een prima middel zijn.’
Hij heeft het zich zelf aangeleerd, al als student piano aan
het conservatorium van Hannover. Later kwam daar klavecimbel bij, en
compositie. De jaren zeventig waren net begonnen. Vooral in de klavecimbelklas trof
je de buitenbeentjes: kritische studenten die zich niet op hun gemak voelden in
het wereldje van aankomende solisten die niets liever wilden dan rondreizen met
een klein stapeltje beroemde concerten in hun koffer. In Nederland waren Gustav
Leonhardt, Frans Brüggen en Ton Koopman al bezig een nieuwe relatie met het
muzikale erfgoed op te bouwen. In Duitsland werd de student Staier onmiddellijk
geraakt door die ontwikkelingen. Juist de barokmuziek vond hij aantrekkelijk.
Daar was niet alles in nootjes vastgelegd. De baspartijen werden aangegeven met
cijfers, vergelijkbaar met de akkoordsymbolen in de popmuziek en de jazz. Welke
nootjes je daar precies bij zocht, moest je zelf bedenken. Dat zoeken naar een
eigen invulling van een compositie bleek hem op het lijf geschreven.
Je hoort het nog altijd in zijn spel. Aan een vliegensvlug versierinkje
hier en een trillertje daar, maar vooral aan de vrijheid die hij neemt, de
manier waarop hij een maat uitrekt, en waarop hij een melodie stopzet. Bij
Staier spreekt niets vanzelf. Ook in een concert van Mozart of een fuga van
Bach haalt hij onopgemerkte kanten naar boven. Hij is een avonturier gebleven,
een vrije geest die de randen opzoekt – de gebieden waar het spannend
wordt.
Daar maakt hij niet uitsluitend vrienden mee. Maniërisme en Selbstverliebtheit krijgt hij soms voor de voeten geworpen. Maar verliefd op
zichzelf? Zo komt hij niet over, niet op het podium en niet aan de ontbijttafel
van zijn Antwerpse hotel. Daar zet hij kanttekeningen bij het succes van de
avond ervoor, toen hij met de Oostenrijkse bariton Georg Nigl optrad in Amuz, de
voormalige Sint-Augustinuskerk die tegenwoordig dienst doet als concertzaal. De
fortepiano van de Parijse bouwer Érard was niet optimaal afgeregeld. Als je in
het midden van de piano een toets indrukte, klonken er soms twee tonen in
plaats van één.
‘Érard heeft de laatste grote stap gezet naar de ontwikkeling
van de moderne piano. Zijn dubbele repetitiemechaniek, waarmee je snel dezelfde
toon kan herhalen, is lastig te reguleren. Het liefst speel ik zo’n programma
met liederen van Schubert en Schumann op mijn eigen instrument maar ik aarzel
om dat mee te nemen naar concerten, zeker in de winter. Vorig jaar was het
plotseling -20 graden. Dan zijn niet de besneeuwde wegen het gevaarlijkst maar
de ruimtes waarin je speelt. De luchtvochtigheid daalt er soms tot 15%. Als je
een instrument daar 24 uur aan blootstelt heb je grote kans dat de resonsansbodem
scheurt. Dat is me eenmaal gebeurd. Het klinkt whrááááf, als een aardbeving. Ik
ben me rot geschrokken.’
Zijn avontuurlijke houding klinkt door in de cd’s en de
concertprogramma’s die hij samenstelt. In Nederland kon je hem Bach horen
spelen op klavecimbel. Maar er was meer. De preludes en fuga’s uit Das
wohltemperirte Clavier wisselde hij af met preludes en fuga’s uit de twintigste
eeuw van de Rus Dmitri Sjostakovitsj. Staiers voormalige leerling Alexander
Melnikov speelde ze op een Bechsteinvleugel uit Sjostakovitsj’ tijd. Spannende
confrontaties leverde dat op, waar Bachs heldere structuren nog pregnanter door
klonken. En dwars door Sjostakovitsj’ koortsige passie heen hoorde je zijn
liefde voor Bach glinsteren.
Op zijn nieuwste cd …pour passer la mélancolie kiest
Staier opnieuw voor het klavecimbel. De Franse en Duitse klavecimbelwerken uit
de 17e eeuw van Froberger, Louis Couperin, D’Anglebert hebben een
gemeenschappelijk thema: vergankelijkheid. Het idee ontstond tijdens een
tentoonstelling van vanitasschilderijen in Parijs.
‘Op die tentoonstelling zag ik bijvoorbeeld een schilderij
van George de la Tour. Daarop zie je een kaars. Die brandt nog, maar je
vermoedt dat dat niet lang meer zal duren. Het idee om die schilderijen, die
tombeaus, te verbinden met muziek bleef door mijn hoofd spoken en ik ontdekte
dat er aardig wat composities zijn die hetzelfde met muzikale middelen
uitdrukken. Dat is niet vreemd. Muziek is bij uitstek de kunst die zich in de
tijd afspeelt. Vergankelijkheid, iets wat ophoudt te bestaan, aarzeling, stilstand,
je kunt het er allemaal in laten horen.’
Bij Staier gaat dat aarzelen ver. Hij neemt zoveel vrijheden
dat hij de muziek soms zo letterlijk stil zet en de spanningsboog bijna laat knappen.
Dat is riskant. Als luisteraar bereik je het punt waarop je dreigt af te haken
maar net als een stuk uit elkaar valt, grijpt hij je vast en trekt je opnieuw
de compositie in. Na afloop besef je dat hij je heeft verleid, dat je ver over
je eigen grenzen bent heen gegaan.
‘Muziek is geen optelsom van halve noten, hele noten,
kwartnoten. Muziek is uitdrukkingskunst. Je probeert er gevoelens mee aan te duiden.
In de twintigste eeuw, de tijd van de Nieuwe Zakelijkheid, is het idee ontstaan
dat een noot precies zo en zo lang moest worden aangehouden. Dat was voor pakweg
1920 niet het geval. Er zijn veel opnamen uit die tijd bewaard gebleven van Rachmaninov
en van leerlingen van Schumann en Chopin. Je hoort dan direct hoe weinig
afgepast hun spel is. Natuurlijk zullen we nooit weten hoe componisten in de 17e
eeuw hebben gespeeld maar je kan wel lezen hoe bijvoorbeeld Froberger, een van
de componisten op mijn cd, met tijd omging. Hij nam vrijheden die niemand hem
kon nadoen. Dat is natuurlijk ontmoedigend. 300 jaar later kun je het hem waarschijnlijk
pas écht niet nadoen. Maar je ziet het ook aan de manier waarop de muziek werd
opgeschreven. De Fransen uit die tijd noteren hun preludes helemaal zonder
notenwaarden. Louis Couperin schrijft alleen hele noten. De ritmische uitvoering
daarvan laat hij over aan de speler. Het is interessant dat juist die omgang
met tijd, in het midden van de 17e eeuw een heel grote vrijheid en
differentiëring vroeg. 100 jaar later leggen componisten de ritmes in hun
stukken veel meer vast.’
‘De invloed van de oudemuziekpraktijk op het muziekleven,
ook op moderne orkesten, is niet meer weg te denken. Ik vermoed dat het die
levendigheid is die aanspreekt. Daarom zijn de musici van het Concertgebouworkest
zo enthousiast als er een oudemuziekman als Nikolaus Harnoncourt komt
dirigeren. Maar er zijn grenzen aan wat je op moderne instrumenten kunt uitvoeren.
Als ik het Melancholieprogramma op een Steinwayvleugel zou spelen, zou je nog
horen dat het geniale muziek is, maar er zouden ook dingen verloren gaan. De
klavecimbel is een zo ritmisch gedefinieerd instrument dat het ideaal is om daarop
een gevoel van aarzeling, leegte uit te drukken – alleen al doordat de klank
ineens weg is. Dat bereik je niet op een moderne vleugel. En dan besef je: hee,
het is niet toevallig dat dit juist voor klavecimbel geschreven is. En dat is
niet alleen omdat de moderne piano nog niet was uitgevonden. Het zou ook met,
zeg, een hobokwartet of een strijkkwartet niet functioneren. Het is geschreven
voor een instrument dat heel specifiek op bepaalde klanken reageert. Als je dat
verandert, werkt het lang zo sterk niet. Je kiest niet voor authentieke
instrumenten omdat ze zo authentiek zijn maar omdat je daarop dingen muzikaal
het beste kan overbrengen.’
Ondanks die grote vlucht van de oude muziek is Staier niet
onverdeeld positief over de laatste ontwikkelingen. Zondag speelt hij in het
Concertgebouw een pianoconcert van Mozart op fortepiano. Er is nauwelijks
muziek die zo rijk is als die van Mozart, dat vindt hij zelf ook. Maar waar
blijven de klavecimbelconcerten? En de uitvoeringen van de vele onbekende werken
die ook zeer de moeite waard zijn?
‘Concertorganisatoren zijn voorzichtig en ik heb de indruk
dat de belangstelling voor klavecimbel afneemt. Zo krijg ik niet vaak de
mogelijkheid het Melancholieprogramma te spelen. Áls je klavecimbel speelt, wil
de organisator altijd een stuk van Bach horen. Hij is bang dat er anders
niemand komt. De historische uitvoeringspraktijk is gemeengoed geworden maar over
de toekomst ben ik niet al te optimistisch. Er is vooral winst geboekt bij de
mainstream van de Weense klassieken: Haydn, en vooral Mozart en Beethoven.
Onbekende componisten uit die periode, of werken uit de 17e eeuw,
daar wil niemand zijn vingers aan branden, jammer genoeg. Als ik een
soloprogramma speel, kan ik er wel een onbekend werk in naar binnensmokkelen.
Met een orkest is het anders. Ik heb een schitterend concert opgenomen van
Dussek, met Concerto Köln: groot bezet als een Beethovensymfonie en dus even
duur om uit te voeren. We proberen die compositie al jaren op het podium te
brengen maar het is ons nog geen enkele keer gelukt. Concertorganisatoren
zeggen: als jullie toch met zoveel mensen komen, hebben we liever Beethoven.
Daar komt meer publiek op af. Maar ik ga door. Volgend seizoen probeer ik
opnieuw dit concert van Dussek in de concertzaal te spelen. Dat is me heel wat
waard.’
Historisch correct is geen doel op zich
‘Het voegt niet veel toe als je probeert te reconstrueren hoe muziek 200 jaar geleden heeft geklonken. Die 200 jaar zijn voorbij. Interessanter wordt het wanneer je muziek probeert te spreken zoals die misschien, misschíén, destijds werd gesproken. Het maakt je uitvoering levendiger en precies dat is de waarde van de historische uitvoeringspraktijk: die toename van levendigheid. Je wil iets beleven bij een concert. Als het je verveelt, maakt het niet uit of een uitvoering historisch correct is of niet.’
Luistertips
…pour passer la mélancolie – klavecimbelmuziek uit het
Frankrijk en Duitsland van de 17e eeuw
Diabelli Variations – de variaties die Beethoven over een
walsje van Diabelli maakte én die van een aantal andere componisten, gespeeld
op fortepiano
Sei concerti – klavecimbelconcerten van muziekvernieuwer
Carl Philipp Emanuel Bach, met het Freiburger Barockorchester
Hamburg 1734 – tijdsbeeld-op-klavecimbel van het
achttiende-eeuwse Hamburg, centrum van muzikale vrijdenkers
Robert Schumann: hommage à Bach – Waldszenen, Kinderszenen
en meer op Érardvleugel
Alle cd's zijn verschenen bij Harmonia Mundi.
Zondag speelt Andreas Staier in het Concertgebouw met de
Akademie für Alte Musik Berlin. Zondagochtendconcert, 11 uur. Rechtstreekse
uitzending via Radio 4.
Biëlla Luttmer
de Volkskrant, 22 februari 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten