Philippe Jaroussky foto Thomas Laisné/Corbis
Op grote hoogte
Countertenor Philippe Jaroussky (34) is een buitenbeentje in
het vak. Terwijl de meeste van zijn collega’s zich veilig houden bij het
repertoire dat ooit is bedoeld voor castraatstemmen, gaat hij een flinke stap
verder. In de deftige Parijse Salle Gaveau zingt hij met barokgroep
L’Arpeggiata, aangevuld met volkszangers en een vurige danseres, een kruising
tussen barok en Zuid-Amerikaanse volksmuziek. Het publiek stampt en jubelt. Zondagmiddag is hij in het
Amsterdamse Concertgebouw weer terug bij het barokrepertoire dat we van
countertenors gewend zijn.
‘Nooit gedacht dat ik nog eens Besame
mucho zou zingen in de concertzaal’, zegt Philippe Jaroussky de ochtend na
zijn optreden. In de glazen kantoorruimte van Virgin Classics klinkt zijn
spreekstem melodieus maar van een countertenorhoogte is niets te bespeuren.
‘Niet-klassieke luisteraars verleiden? Nee, daar gaat het me niet
om. Zuid-Amerikaanse muziek voelt als frisse lucht. Ik vind het heerlijk om die
nummers op mijn eigen manier te zingen, eenvoudig, dicht bij de tekst. In een
opera of op een concert zing ik zonder microfoon. Hier kan ik me, dankzij de
microfoon, concentreren op de smaak van ieder woord.’
Hij doet wel vaker dingen die je niet van een man met zijn
stemtype verwacht. Negentiende-eeuwse Franse mélodies zingen bijvoorbeeld: liederen die zijn geschreven voor een
mannenstem die ook klinkt als een mannenstem. Of nieuwe muziek van Marc-André
Dalbavie. Of het Pie Jesu uit het
Requiem van Fauré, dat meestal wordt gezongen door een vrouwenstem of een jongenssopraan.
Puristen vinden het maar niks, zo’n countertenor die de hele
muziekgeschiedenis als zijn domein beschouwt, ongeacht of het historisch
verantwoord is. Jaroussky haalt zijn schouders op over die kritiek. ‘Ik vind
dat ik af en toe ander repertoire mag uitproberen, gewoon omdat ik het fijn
vind.’
Kritische geluiden of niet, de naam van Jaroussky staat
garant voor volle zalen en uitverkochte schappen in de cd-winkels. Wie zijn
naam op YouTube intypt kan zien dat hij met een aria van Vivaldi meer hits
scoort dan Madonna met Material Girl. Ongetwijfeld werkt zijn uiterlijk – een
combinatie van stoere mannelijkheid en een kwetsbare oogopslag – daaraan mee, en
zeker de intrigerende tegenstelling van die verschijning met zijn onwerkelijk
hoge stem.
Om die stem gezond te houden consulteert hij nog wekelijks de
zangdocente die hem voor het vak klaarstoomde. Zelfs als hij ver van huis is,
zingt hij haar voor, desnoods via de telefoon. Als er een probleem is, hoort ze
onmiddellijk waar de schoen wringt en zet ze hem met een paar adviezen weer op
het goede spoor. Zijn geheim: ‘Ik wil zingen zonder kracht op mijn stem te
zetten. Fragiliteit, naaktheid laten zien. Als je iemand hoort zingen met een
mooie stem, heel geacheveerd en zorgvuldig uitgewerkt, kan dat een geweldige
esthetische ervaring opleveren. Maar als je dieper wilt gaan, wilt afdalen tot
in de emotionele onderlagen, moet je als zanger ook je kwetsbaarheid laten
horen. Dat is voor mij de echte kunst. Vooral in opera’s vind ik dat een hele
toer.
Dirigenten en vooral regisseurs in de operawereld willen passie
zien. Tijdens een concert waar het alleen om de muziek gaat, is dat geen
probleem. In een opera komt daar het acteren bij. Het blijft voor mij moeilijk
een scheiding te maken tussen wat ik met mijn stem en wat ik met mijn lichaam doe.
Dat kunnen in een opera soms totaal verschillende dingen zijn. Als ik woedend
mijn rivaal moet doodsteken mag mijn stem die spanning niet overnemen.’
Ondanks die reserves staat Philippe Jaroussky binnenkort als
Sesto in ‘Giulio Cesare’, de opera van Handel, met naast hem Cecilia Bartoli,
Anne Sofie von Otter en Andreas Scholl. Bartoli heeft hem persoonlijk
uitgenodigd voor haar eerste voorstelling als artistiek leider van de
Osterfestspiele in Salzburg. ‘Opera is een wereld op zich. Je moet de regisseur
met wie je werkt volledig vertrouwen. Zelfs als hij je vraagt te simuleren dat
je seks hebt of als je wordt geslagen moet je daar niet te veel bij stilstaan maar
heel fysiek doen wat hij van je wil. Voor mij is dat een langdurig proces. Het
kost me weken voordat ik me op mijn gemak ga voelen in een rol, ook in die van Sesto.
Hondsmoeilijk vind ik het. Maar opera wordt steeds belangrijker voor me, juist
omdat het me een heel nieuw palet aan ervaringen geeft.’
Het
was een opera-aria die Jaroussky op het spoor van het zingen zette. Thuis in
Maisons-Laffitte, een plaatsje ten noordwesten van Parijs, hadden zijn ouders
en zijn tien jaar oudere broer niet bijzonder veel belangstelling voor muziek,
maar af en toe draaide zijn moeder een opname van Maria Callas. Casta diva, uit
Bellini’s opera Norma schalde dan door de kamers. De kleine Philippe galmde
mee en haalde gemakkelijk de hoge sopraannoten. Later, toen hij op vioolles ging,
ontdekte hij dat hij de vioolmelodieën moeiteloos kon nazingen. Hij nam
zanglessen en twee jaar nadat hij zijn viooldiploma haalde, ging zijn zangcarrière
van start. Op zijn twintigste had hij zijn eerste optreden in het buitenland. Sindsdien
heeft hij de hele wereld gezien.
‘Het mooie is dat je je op veel plaatsen thuis gaat voelen.
Je krijgt vrienden in Amsterdam, Berlijn, Londen maar nu, na meer dan tien jaar
reizen van hot naar her gaat er iets wringen. Ik begin steeds meer moeite te
krijgen met de keerzijde van deze manier van leven. Vooral tijdens een recitaltournee zit ik in
een cocon, zonder contact met de echte wereld. Eigenlijk is het volkomen
insane. Ik ben alleen bezig met mijn stem. Ik zit op mijn hotelkamer, krijg een
maaltijd van de roomservice, ik slaap, sta laat op, ga naar de repetitie, geef
een concert, stap de volgende dag weer in het vliegtuig en dan begint het opnieuw.
Gekkenwerk.
Dat ligt deels aan het fenomeen recital: een moderne concertvorm
waarin je wel twaalf of dertien hoogtepunten uit opera’s zingt of evenzoveel
liederen. In de barok bestond dat niet. De castraten van toen zongen vrijwel
alleen in operaproducties, met maximaal vijf of zes aria’s op een avond. Met
het Freiburger Barockorchester deed ik laatst acht concerten in twee weken. Je
bent dan alleen bezig met je stem: drinken, slapen, reizen, eten, oppassen dat
je je stem niet vermoeit. Dat hou je niet langer dan twee weken achtereen vol. Eigenlijk
zou ik niet meer dan vijf of zes concerten achter elkaar moeten doen en dan
minimaal een week pauze houden. Dat fysieke, de uitputting die je soms voelt
hoort bij het vak. Daar moet je tegen kunnen. Mensen komen ook daarvoor naar de
concertzaal – niet alleen voor de kunst of om ontroerd te worden. Ze willen een
zanger zien met lef, die de grenzen opzoekt van wat hij kan. Die spannende kant
van een optreden, daar hou ik wel van.’
En toch dwalen zijn gedachten steeds vaker af. Hoe zou een
alledaagser leven eruit zien? Hoe voelt het om te reizen als anonieme toerist?
Mensen te ontmoeten die niet weten dat je een beroemde zanger bent? Jaroussky
heeft zijn besluit genomen. Volgend jaar gaat het roer rigoureus om. Hij wil
afstand nemen van het podium en trekt daar acht maanden voor uit: nadenken, uitrusten,
reizen en, vooral, mensen ontmoeten. ‘Ik voel nu dat sommige mensen met me
bevriend willen zijn om de verkeerde redenen. Daar heb ik moeite mee. In die
acht maanden wil ik een normaal, basaal leven leiden. Ik ben niet mijn stem. Er
zijn ook andere dingen om mee bezig te zijn. Het is verwarrend: als je hebt gezongen
krijg je veel positieve energie van het publiek. Op dat moment denk je dat dát
genoeg is om je te voeden, maar je hebt meer nodig, ook om verderop in je
carrière iets aan het publiek terug te kunnen geven. Misschien, hopelijk ontdek
ik nieuwe dingen die er echt toe doen.’
Philippe Jaroussky en het Freiburger Barockorchester. Aria’s
van Handel. Zondag 19 februari in het Concertgebouw, Amsterdam. Aanvang: 14.15
uur.
Niet langer surrogaatcastraat
‘Niets
in de muziek is zo mooi als een frisse, jonge castraat’, vond de schrijver en
kunstcriticus Wilhelm Heinse (1749-1803). Hij kon het weten, want hij had de
hoge stemmen van die zangers uitgebreid beluisterd. Een castraat was in zijn
tijd meer dan een hoge, goed geschoolde mannenstem. Hij was de personificatie
van het hogere, bovennatuurlijke.
Met
de opkomst van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk laaide vanaf de
tweede helft van de twintigste eeuw de belangstelling voor de hoog zingende man
opnieuw op. Tegenwoordig komt er geen scalpel meer aan te pas en heet hij
countertenor. Deze mannelijk alt, mezzo-sopraan of sopraan komt met zijn strakke
toon waarschijnlijk het dichtst bij de klank van een castraatstem, al zul je
vergeefs zoeken naar een zanger als Baldassare Ferri (1610-1680), die op één
adem de 24 tonen van twee chromatische toonladders kon zingen en bovendien nog
op elk van die tonen een lange triller maakte. Ook onder castraten was dat
uitzonderlijk. De enige opname die van een castraatstem is bewaard laat een
kwelende Alessandro Moreschi horen – een triest makend document uit 1902 dat
dankzij YouTube voor iedereen toegankelijk is.
De
castratencultus was begonnen met een kerkelijke wet ‘Mulier taceat in ecclesia’ – de vrouw heeft in de kerk te zwijgen. Maar juist in de kerkelijke gezangen
wilde men de Allerhoogste eren in de allerhoogste tonen. Paus Clemens VIII
(1592-1605) had de oplossing: het castreren van jongens die in een kerkkoor
zouden gaan zingen werd toegestaan ‘ad honorem Dei’. Een kleine ingreep bij de zangertjes
maakte het onmogelijke mogelijk. Op volwassen leeftijd combineerden castraten de
kracht van een man met de hoogte van een vrouw. Hun intensieve en langdurige
training bestond uit zanglessen maar ook uit oefeningen in uithoudingsvermogen.
Ze leerden langdurig, tot minuten lang, hun adem in te houden en trainden de
kracht van hun stem op lawaaiige marktpleinen, allemaal in de hoop zo ver te
komen als hun helden Farinelli, Senesino, Carestini. De beste castraten waren
supersterren die zich riant lieten betalen door hun rijke broodheren en
componisten zo lieten schrijven dat hun stem het beste uitkwam. Bij de vrouwen
waren ze om een andere reden in trek. Zij lieten zich graag verwennen door een
man die wel als man functioneerde maar bij wie het risico op een zwangerschap
nihil was. Schrijnend detail: de armste buurten van Napels waren met
tienduizenden castraatjes topleveranciers. Rijkdom en een sterrenstatus was
maar voor een enkeling weggelegd – de meesten verdwenen in de anonimiteit. Ze moesten
leven met een vrouwelijker lichaam dan acceptabel was in de volkswijken en
werden bespot om hun afwijkende uiterlijk.
Veel
beter vergaat het de countertenoren van nu. Ze zijn veelgevraagd en de
opleidingen spelen daarop in. Tegenwoordig leveren de conservatoria counters
die zingen in sopraanligging, mezzo-sopraanligging en altligging. De karakters
van hun stemmen zijn zo verschillend dat de barokopera Artaserse van Leonardo
Vinci dit jaar zelfs wordt uitgevoerd met uitsluitend hoge mannenstemmen. De ontwikkeling
gaat nog verder. Moderne componisten hebben de countertenor ontdekt. Een pionier
als Philippe Jaroussky is er blij mee. Marc-André Dalbavie schreef voor hem een
liederencyclus en ook Suzanne Giraud had zijn stem voor ogen toen ze haar opera
over het leven van Caravaggio componeerde. De countertenor heeft zich eindelijk
losgezongen van het imago van surrogaatcastraat.
de Volkskrant, 17 februari 2012