Gustavo Dudamel Foto: Klaus Rudolph
De aansprekendste dirigenten van dit moment zijn de jonge. Ze leiden een orkest niet alleen vanuit hun kennis, maar vooral ook vanuit hun intuïtie.
Het gemonkel dat de 27-jarige Bernard Haitink opving - ‘god
kijk nu eens, wat een baby’ - toen hij in 1956 voor het eerst de Grote Trap in
het Concertgebouw afdaalde, is anno 2011 ondenkbaar. De nieuwe chefs zijn
twintigers, dertigers hooguit. Ze heten Gustavo Dudamel, Yannick Nézet-Séguin, Pablo
Heras-Casado en Andris Nelsons. Ze komen niet louter uit de centra van de
westerse muziek maar ook uit veraf gelegen provincies als Venezuela, Canada,
Spanje, Letland. Deze maand kunnen we een handjevol godenzonen zien debuteren
op de Nederlandse podia: de Brit Robin Ticciati de afgelopen week bij het
Koninklijk Concertgebouworkest – hij kreeg lauwe kritieken. Heras-Casado werd in Den Haag bejubeld en staat vrijdag voor het Rotterdams
Philharmonisch Orkest.
De Let Andris Nelsons ligt op die nieuwkomers een
belangrijke stap voor. Hij heeft zijn eerste tournee met het
Concertgebouworkest achter de rug en mag deze week voor de tweede keer mee op
reis. Jan Raes, algemeen directeur van het
Koninklijk Concertgebouworkest: ‘Op tournee gaan we een andere fase in. We zien
hoe een concertprogramma groeit als je het niet vier keer doet maar acht keer.
En hoe iemands relatie met het orkest zich ontwikkelt.’
Rotterdam is van oudsher een kweekvijver voor jonge
dirigenten. Simon Rattle maakte er zijn debuut, en Ludovic Morlot en Robin
Ticciati. De huidige chef Yannick Nézet-Séguin was een volstrekte onbekende
toen hij werd ontdekt door Jan Raes, destijds net benoemd tot directeur van het
RPhO. Zes jaar na zijn debuut behoort hij tot de internationale top.
Jan Raes: ‘De grote
groep van zeventig- en tachtigers heeft in de jaren zestig, zeventig, tachtig
een enorme groei kunnen doormaken. Zij werden ondersteund door de platenlabels
en konden de tijd nemen om te rijpen - vijf jaar of langer bij een klein orkest
in een provinciestad blijven. Publiek, pers en orkesten waren geduldiger.’
De veel kleinere middengeneratie van vijftigers heeft het
moeten doen zonder die luxe. Sterker nog: met de opkomst van de historisch
geinformeerde ensembles, die de bibliotheken afstruinen op zoek naar de
bedoelingen van een componist, sloegen orkesten aan het twijfelen: zijn we niet
een negentiende-eeuws burgerlijk instituut dat zichzelf heeft overleefd?
Een aantal van die vijftigers, Iván Fischer, Simon Rattle,
heeft zijn licht opgestoken bij de oudemuziekuitvoeringspraktijk, en omgekeerd
zag je dat dirigenten uit de oudemuziekwereld die negentiende-eeuwse instituten
kwamen dirigeren.
De erfenis van die Harnoncourts, Brüggens en Gardiners ligt
intussen stevig verankerd in de symfonieorkesten. Musici van het
Concertgebouworkest en het Rotterdams Philharmonisch bespelen naast een moderne
viool vaak ook barokviool, naast moderne hobo ook barokhobo. Ze gaan in dialoog
met de dirigent over wat de componist heeft bedoeld, zijn bereid mee te gaan in
zijn opvattingen maar houden tegelijkertijd hun eigen klank. Jonge
multistilisten als Yannick, Pablo Heras-Casado en Robin Ticciati hebben zich zowel
in de historische uitvoeringspraktijk als het romantische en hedendaagse
repertoire laten bijpraten.
Maar voor Jan Raes is die kennis van de historische
uitvoeringspraktijk niet zaligmakend: ‘Jonge dirigenten als Dudamel en Andris
Nelsons werken meer vanuit hun intuïtie, niet
altijd vanuit kennis – op die leeftijd ben je nog druk bezig die te verwerven.
Toch zijn beiden hors concours. Zij laten zien dat je op een concert een extra
dimensie kunt toevoegen, iets wat je tijdens repetities nog niet hebt gehoord.
Dat is uiteindelijk het enige wat telt.’
Naar de witte raaf die dat kan, is een orkest permanent op
zoek. Directeuren, Artistieke Commissies en impresario’s reizen er de wereld
voor rond. Af en toe krijgen ze een tip van een senior dirigent van naam.
Bernard Haitink adviseerde Jan Raes eens een kijkje te gaan nemen bij David
Afkham. Hij viel in de smaak en mag verderop in het seizoen debuteren in het
Concertgebouw. Simon Rattle is verguld van Ticciati, Peter Eötvös van
Heras-Casado. Een enkele keer willen bevriende orkestdirecteuren elkaar nog
weleens een goede vangst toeschuiven. Zo introduceerde Henk Swinnen, artistiek
manager van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, Pablo Heras-Casado in Los
Angeles. In ruil daarvoor krijgt hij een Nederlandse primeur: de Spanjaard
Lionel Bringuier.
Beslissingen worden extra complex doordat programma’s al drie
tot vier jaar van tevoren op papier staan. Niemand kan weten hoe een talent van
vijfentwintig zich in de tussenliggende periode ontwikkelt. Jan Raes: ‘We moeten
ze jong vragen. Op het moment dat ze bij ons komen, is er al veel gebeurd.
Ticciati zit nu al structureel in Schotland en Bamberg en wordt chef in
Glyndebourne. We zijn vroeg, maar aan de andere kant bijna te laat. Dat is een
nieuwe situatie. Iedereen zoekt naar dezelfde kwaliteit. Als je ziet welke
plekken er vrijkomen de komende tien jaar!’
In Rotterdam zoeken ze iemand met internationale uitstraling,
een publiekstrekker. Swinnen: ‘We hebben geluk met Yannick, hij is er vaak,
maar we weten dat dat minder wordt. Volgend jaar begint hij als chef in
Philadelphia. We zullen ook zonder hem op reis moeten. Als aanvulling hebben we
iemand op het oog met een heel ander profiel, ouder, met grote faam. Hij is niet
‘historisch geïnformeerd’, we zullen hem niet vragen een Beethovencyclus te
doen. Daarnaast zoeken we een tweede vaste gast van de generatie iets onder
Yannick die al een chefdirigentschap heeft gehad. Of iemand die we al kennen en
met wie we de relatie willen uitbouwen. Iemand als Pablo of Ticciati. En er
komt een nieuwe Venezolaanse jongen aan, hij is volgens mij pas 17 en nu al fellow
conductor van een Amerikaans orkest. Helemaal uit de luwte.’
Je zou bijna vergeten dat Yannick Nézet-Séguin er nog geen drieënhalf jaar zit.
Biëlla Luttmer
Gustavo Dudamel (30, Venezuela). ‘Een van de begenadigdste
jongeren van de laatste jaren’ (Claudio Abbado), die alles onder de knie heeft
wat je over muziek níét kunt leren (Daniel Barenboim), kortom: ‘het
verbluffendste dirigeertalent dat er rondloopt’ (Simon Rattle). Geschoold in El Sistema, het muziekonderwijsprogramma
van de Venezolaanse overheid. Leidt vanaf zijn zeventiende
het jeugdorkest Simón Bolívar uit Caracas en maakte daarmee een
opzienbarende cd van Beethovens Vijfde en Zevende. Vergeleek Stravinsky’s Sacre
met heavy metal. Debuteerde in Nederland bij Rotterdams Philharmonisch Orkest,
stond voor het Koninklijk Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker en
andere wereldvermaarde ensembles. Chef-dirigent van het Los Angeles
Philharmonic Orchestra maar daarnaast nog altijd chef van het kleine Gothenburg
Symphony Orchestra.
Yannick Nézet-Séguin (36,
Canada). Als twintiger door Jan Raes gespot tijdens een optreden met een
jeugdorkest in Mexico Stad en spoorslags naar Rotterdam gehaald. Sindsdien een
love affair met het Rotterdamse orkest en daar sinds 2008 chef. Trouw aan het
Orchestre Métropolitain de Montréal, waar hij sinds 2000 de scepter zwaait. Per
september 2012 chef van het Philadelphia Orchestra, een van de ‘big five’ onder
de Amerikaanse orkesten. Wereldwijde successen, ook op het gebied van de opera,
ondermeer in Salzburg en bij de
Metropolitan Opera, New York, waar hij jaarlijks wordt terug gevraagd. Bij de Nederlandse Opera leidde
hij Janáceks De zaak Makropoulos
(2009) en Puccini’s Turandot
(2010). Later dit seizoen komt hij met Don Carlo naar de
Nederlandse Opera.
Andris Nelsons (33, Letland). Kroonprins bij het Koninklijk
Concertgebouworkest, protégé van chef-dirigent Mariss Jansons. Ongepolijste bewegingen, veelzijdige persoonlijkheid. Zong
in barokensemble van zijn moeder en speelde trompet, studeerde in St.
Petersburg en bij Mariss Jansons. Chefservaring bij de Nationale Opera van
Letland. Dirigeerde Metropolitan Opera, Wiener Staatsoper, Covent
Garden, Bayreuther Festspiele. Kreeg dit jaar de onderscheiding ‘Conductor of
the year’ van het Duitse cd-blad Echo Klassik. Sinds 2008 chef van het City of
Birmingham Symphony Orchestra, het voormalige orkest van Simon Rattle. Warm
onthaald bij de Berliner Philharmoniker, Rattles huidige ensemble.
Pablo Heras-Casado (34, Spanje). Heldere, nauwkeurige
bewegingen. Begon als zanger en koordirigent. Thuis in historische praktijk,
grote romantische werken en nieuwe muziek. Leidt nog altijd Spaans oudemuziekclubje
met karakteristiek eigen geluid. Nauw contact met Pierre Boulez en Peter Eötvös.
Dirigeerde wereldpremière van Hosokawa’s dansopera Matsukaze in de Munt,
Brussel. Debuteerde de afgelopen maand glorieus bij de Berliner Philharmoniker.
Stond eerder voor Los Angeles Philharmonic en Canadian Opera Company. Deze
maand debuut in Mariinsky Theater, St. Petersburg. Volgende week te gast bij
RPhO, na bejubelde concerten met het Residentie Orkest
en, de afgelopen week, het Radio Filharmonisch Orkest.
Robin Ticciati (28, Engeland). Kreeg lessen van Simon Rattle
en ‘kolkt van het talent’ (Rattle) maar dat heeft nog tijd nodig om te groeien.
Fijnzinnige, eigen klank. Chef van het Scottish Chamber Orchestra, vaste gast
in Bamberg, staat per 2014 aan het roer van de gedistingeerde Glyndebourne
Festival Opera Company, waar Bernard Haitink hem voor ging. Leidde een klein
operahuis in Zweden, dirigeerde in het Teatro alla Scala in Milaan en de
Metropolitan Opera in New York. Debuteerde succesvol bij het Rotterdams
Philharmonisch Orkest en stond vorige week voor het eerst voor het
Concertgebouworkest.
de Volkskrant, 16 november 2011