vrijdag 25 januari 2013

Mariss Jansons, maestro in volle breedte



Hij dirigeert vier van de beste orkesten ter wereld en geeft zijn publiek de kans zelf te constateren hoe het gesteld is met de veel bekritiseerde globalisering van de orkestklank. Dat loopt zo'n vaart niet, meent Mariss Jansons.
De chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest is net 70 geworden. Ter ere van zijn verjaardag is hem gevraagd een eigen serie samen te stellen. Daarin dirigeert hij zijn favoriete orkesten in werken die hem bijzonder na aan het hart liggen. Zo'n carte blanche reserveert het Concertgebouw sinds twintig jaar voor musici met een uitzonderlijke staat van dienst. Voor Bernard Haitink bijvoorbeeld, die daarmee net als Jansons zijn 70ste verjaardag vierde.
Jansons' carte blanche is meer dan een eerbetoon aan de veel bejubelde maestro. Doordat één dirigent vier van de beste orkesten ter wereld leidt, ontstaat een unieke kans om te horen of de toporkesten werkelijk zo op elkaar zijn gaan lijken als critici beweren.
Mariss Jansons, net terug van een zonnige vakantie op Mauritius, gelooft daar niets van: 'Best mogelijk dat orkesten uit een lager echelon op elkaar zijn gaan lijken, maar bij deze toporkesten zijn de verschillen nog altijd groot. Ze hebben ieder hun onverwisselbaar eigen karakter. Dat voel je meteen als je ze dirigeert.'
Toch is de globalisering van de orkestklank al jaren een punt van zorg. Ooit hoorde je aan de houtblazers dat je met het Concertgebouworkest van doen had, aan de weelderige strijkers herkende je de Berliner Philharmoniker. Musici zaten decennialang op hun eigen plek in een orkest. Ze werden ingewerkt door hun voorgangers, die er persoonlijk op toezagen dat de geschiedenis en de klankcultuur van een orkest werd overgedragen op de nieuwe generatie.
Tegenwoordig gaat het anders. Als er een plek vrijkomt, worden er strijkers uit Japan, de Verenigde Staten, Bolivia, Rusland en Denemarken ingevlogen om auditie te doen. Grote dirigenten zijn niet langer chef van één orkest, maar verdelen hun tijd soms tussen meerdere ensembles. Daarnaast werken ze als gastdirigent bij nog meer orkesten. Mariss Jansons is daarop geen uitzondering. Hij verdeelt het grootste gedeelte van zijn tijd tussen Amsterdam en München. Verder dirigeert hij al jaren het Nieuwjaarsconcert in Wenen.
Is er, met musici uit alle uithoeken van de wereld, nog wel verschil te horen tussen de Berliner Philharmoniker, de Wiener Philharmoniker, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks en het Koninklijk Concertgebouworkest? En wordt de klank niet helemaal genivelleerd als dezelfde Jansons bij alle orkesten van zijn keuze op de bok staat?
'Daar is geen sprake van', denkt de dirigent. 'Neem de Wiener - een zeer emotioneel orkest met een klank die wunderbar is, met warmte, intelligentie, een groot stijlgevoel en een ongelooflijk repertoire. Ze fungeren ook als operaorkest en beheersen werkelijk alles. Hun geweldige zaal (die van het Musikverein in Wenen, red.) heeft op die klank ook zijn invloed gehad.
De Berliner zijn heel anders van aard, zegt Jansons: 'Ze zijn temperamentvol en virtuoos - ik zou zeggen: een volmaakt orkest. Het Koninklijk Concertgebouworkest en het Orkest van de Beierse Omroep hebben datzelfde hoge niveau. En dat zeg ik niet omdat van die orkesten de chef ben.'
Het Concertgebouworkest, vervolgt hij, 'onderscheidt zich door een geweldig raffinement en een klank die in de richting komt van de Wiener. Het Orkest van de Beierse Omroep ten slotte, neigt meer naar de Berliner, met veel spontaniteit en met levendigheid.'
Met die orkesten kiest Jansons voor de klassieke periode (Haydn, met de Wiener) en een Russisch programma (Orkest van de Beierse Omroep), voor de romantiek (Brahms, met de Berliner) en de 20ste eeuw (Bartók, met het Concertgebouworkest en de Berliner). Maar daarmee wil hij niet de indruk wekken dat het de Berlijners en de Amsterdammers zijn die de 20ste eeuw beter in hun vingers hebben dan de orkesten uit München of Wenen. De verschillen liggen op een ander, karakterologisch niveau. 'Deze orkesten kun je alles voorzetten.' Hij denkt na en neemt een slokje van zijn glas kamillethee. 'Ik wil een zo breed mogelijk spectrum laten horen van stijlen en componisten waar ik van houd. De klank- en karakterverschillen tussen de orkesten worden tijdens de concerten zonneklaar.'
Die eerste gelegenheid om dat te constateren, is op 25 januari. Dan geeft het Concertgebouworkest de aftrap met de Eerste symfonie van Gustav Mahler en het Eerste vioolconcert van Béla Bartók. Solist is Leonidas Kavakos, de Griekse violist die afgelopen zomer al met Jansons en het Concertgebouworkest een specaculaire uitvoering gaf van het Tweede vioolconcert van Bartók. Tussen de optredens in Nederland door gaat Jansons met het Concertgebouworkest op wereldtournee, maar op de dag van zijn verjaardag, 14 januari, was hij met zijn vrouw en kinderen thuis in Sint-Petersburg - ver van de jubelende menigten.

Net voor zijn 70ste verjaardag, op 14 januari, hoorde Mariss Jansons dat hij de Ernst von Siemens Musikpreis krijgt uitgereikt, een onderscheiding die wel wordt omschreven als de Nobelprijs voor muziek. Hij ontvangt de prijs voor zijn 'diep menselijke manier van dirigeren'. Volgens het juryrapport: 'Deze menselijkheid laat hij uit de muziek zelf ontstaan en maakt hij voelbaar voor zijn toeschouwers en degenen met wie hij musiceert.' Aan de Ernst von Siemensprijs is een bedrag van 200 duizend euro verbonden.

de Volkskrant, 22 januari 2013


Geen opmerkingen:

Een reactie posten